elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: verstaan

verstaan , zich verstaan , men zegt: dat verstiet zich = dat spreekt van zelf.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
verstaan , verstaan , [werkwoord] , het vervallen van het regt, om een pand, waar op iets beleend is, weder intelossen, door verzuim van het tijdstip, waarop de rentebepaling of aflossing bepaald is. S.iv.77. Verstane panden, voorwerpen, waarop de bank van lening geld voorgeschoten heeft, waarvan de rente niet aangezuiverd is en die dus verkocht worden. Zwi. verstanden, wat over den tijd van rijpheid, en dus te lang, gestaan heeft, b.v. hooi.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
verstaan , verstaon , sterk werkwoord , begrijpen; dat verstiet zik, dat spreekt van zelf.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
verstaan  , verstaon , verstaon, versteis, versteit, verstônd, verstaon , verstaan.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
verstaan , verstoan , [werkwoord] , 1 verstaan. Hai verstaait gain gekhaaid.; 2 spreken met. Ik wil mien vraauw der eerst over verstoan.; 3 zok verstoan = duidelijk zijn. Dat verstaait zok, dat hai wel geern wil.; 4 zok verstoan op = meester zijn in. Hai verstaait zok op de kunst.; 5 Ik heb ter noar verstoan = ik heb inlichtingen gevraagd.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
verstaan , versjtaon , versjtóng, haet versjtange/versjteunde, haet versjteune , verstaan; goed kunnen hebben. Zich gout versjtaon: elkaar goed kunnen hebben. Versjteiste ’t: begrijp je het?; versjeune verstaan, bargoens.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
verstaan , verstoan , verstund, verstoane , verstaan.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
verstaan , verstaon , bijvoeglijk naamwoord , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid), in der op verstaon wezen er op gesteld zijn, waarderen Hie is er slim op verstaon dat wij eerst bij hum komt (Sle), Die aol vrouw was wel op bezeuik verstaon (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verstaan , verstaon , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. verstaan Hij zee wal wat, man ik verstun hum nich (Nsch), Ik kreeg te verstaon, dat ik mij der niet met bemuien mus er werd mij duidelijk gemaakt (Bei), Ie hebt mij wel verstaone, hè? het is je wel duidelijk, nietwaar (Zdw) 2. goed kennen Hij verstiet zien wark kent zijn vak (Sle) 3. informeren, overleg plegen Door mo’k even naor verstaon of dat wal woor is, wat ze mie door verteld hebt (Bco), Ik heb er naor verstaon, mor het komp wel good (And), ook wederk. Ik zal mij mit hum verstaon, want zo gaot het niet langer (Mep) 4. (wederk.) a. goed met elkaar overweg kunnen Het is daor alle dagen ruzie; zie verstaot mekaar niet (Geb), z. ook staon b. zich verheugen Zie kunden zuk der nou al op verstaon, dat zie (...) hen Zuudlaoren gungen (ku) c. trots zijn op en dat graag laten blijken (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Hie was er aordig op verstaon dat e goed timmern kun (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
verstaan , verstòn , verstaan, begrijpen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
verstaan , verstaon , verstaan
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
verstaan , verstaon , verstaan.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
verstaan , verstaon , werkwoord , 1. bederven door te lang staan, in Et verstaot ’m niet gezegd van een aangebroken fles wijn e.d.: het bederft niet door te lang staan 2. zodanig horen dat men het kan begrijpen 3. een taal, woorden in een taal begrijpen 4. begrijpen doordat men de taal kent, doorziet, bijv. Stellingwarfs kan elk wel verstaon 5. in verstaon onder betekenis koppelen aan, bedoelen: Wat verstaoj’ daor onder? 6. vatten, willen begrijpen, bijv. Ze willen gien reden verstaon zijn niet voor rede vatbaar; vaak: naar elkaar luisteren, kunnen opschieten, open voor elkaar staan, bijv. Ze verstaon mekeer niet kunnen niet met elkaar opschieten 7. informeren, in d’r naor verstaon 8. in overleg zijn, overleggen 9. goed kennen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
verstaan , verstaen , werkwoord , verstae, versting, verstaen , [Obl] verstaan Ik verstaet ’t niet, hij versting het niet, we verstonge ’t gêêns van alle
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
verstaan , versjtoën , werkwoord , verstaan , (zie 'staan') VB: 't Wäor e lëve, de kôs d'n èige wëurd neet versjtoën.; begrijpen (elkaar begrijpen) zich versjtoën (zie: 'staan') VB: D'n èine kalde fraans en d'n aandere hollens, ze kôste zich neet versjtoën. Zw: Zich versjtoën wie kat en hoond: leven als kat en hond.; verdragen (elkaar verdragen) zich versjtoën (zie 'staan') VB: Dy hebbe zich noets versjtaande, zich altiéd versjtaande wie kat en hoond.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
verstaan , verstoon , verstôn , verstaan
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
verstaan , verstaon , verstaan, begrijpen.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
verstaan , verstaon , werkwoord , verstiet, verston, verstaon , verstaan.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
verstaan , verstaon , ich verstaon, doe verstuis, hae verstuit, zie v , 1. verstaan 2. zich verstaon = goed met elkaar overweg kunnen , Ich huuer dich waal, mer ich verstaon dich neet. Verstuis se mich?: hoor/ begrijp je mij?
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
verstaan , verstaôn , verstaon , werkwoord , versteît/versteit, versting/verstóng, verstange , 1. verstaan 2. begrijpen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
verstaan , verstaôn , verstaôn, verstaon, zich , werkwoord , versteît/versteit, verstóng/versting, verstange , 1. elkaar verstaan 2. met elkaar overweg kunnen; die verstaon zich neêt – zij kunnen niet met elkaar overweg, hebben constant ruzie (Duits: sich verstehen)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
verstaan , verstaon , werkwoord , verstieët, verstóng, verstânge , begrijpen, verstaan
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
verstaan , verstaon , sterk werkwoord , verstaon - verston(d) - verstaon , verstaan, begrijpen; R.J. want óns taol verstòn ze nie; Cees Robben - hij verstao ginne flikker; – in tegenwoordige tijd vocaalkrimping in pluralis: wij/göllie/zullie verstòn; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; st.onr.ww.intr. ‘verstaan’ – op een andere plaats gaan staan.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
verstaan , verstaon , verstaan
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal