Woord: verslapen
verslapen , versloapen , [werkwoord]
, verslapen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
verslapen , versleipe , werkwoord
, in de combinatie z’n oigen versleipe, zich verslapen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
verslapen , versjlaope
, versjleip zich, haet zich versjlaope , zich versjlaope, zich verslapen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
verslapen , verslaopen , sterk werkwoord, overgankelijk
, verslapen Hij hef zien tied verslaopen (Bov), (wederk.) Nao een feest kuj je nog wel ies verslaopen (Eke), Ik heb mij een ure verslaopen (Flu), Vrogger zag de hiele wereld het, as een boer hum versleup; dan stunden er gien melkpullen aan de dam (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verslapen , [te lang slapen] , verslopen
, verslapen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
verslapen , verslaopen , werkwoord
, 1. verslapen: te lang slapen 2. slapend doorbrengen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verslapen , verslaepe , werkwoord
, verslaep, versliep, verslaepe , verslapen (bij te laat op het werk komen door verslapen riep men ’Hebbie vrouw oppie hemd geleege’, waarop het slachtoffer reageerde met ’Is ’t hêêl de nacht al zukke weer?’) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
verslapen , versloope
, verslapen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
verslapen , verslaopen , werkwoord
, verslöp, verslaopen/versliep, , verslapen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |