Woord: verf
verf , veurf
, Verw. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
verf , verwe
, In den brief van Hertog Philips van 1450, bij welken de Heerlijkheden van Gageldonk en Hambroek vereenigd en onder een en hetzelfde Laathof gesteld worden, te vinden bij VAN GHOOR, beschrijving van Breda, bl. 395, leest men: “Dat zij (de Laten) eene yegelyke arme ende rike evengelycke recht ende vonnisse doen zellen sonder yet anders dair inne te trecken oft enighe verwe dair te sueken of voorttekeeren in eniger manieren.” Verwe beteekent hier glimp of schijn, en voorkeeren voorwenden (zie voortgekeert). Somtijds hoort men nog wel in dezen zin een kleurtje aan iets geven, maar nog meer het Fransche couleur en colorer. Verwe in dezen zin zoude thans zeer vreemd voorkomen. Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda. |
verf , varve , vrouwelijk
, varven , verf. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
verf , varf , varve
, verf; ’t is in de varf verbrand = de zaak is onherstelbaar verbroddeld. Vooral zegt men het bij het over den gewonen tijd uitblijven in een gezelschap, en dan zooveel als: wij kunnen nu toch niet meer op tijd te huis komen en zullen dus nog maar wat blijven, ’t kan nu toch weinig schelen of het wat later wordt. Vgl. het Nederlandsch: in de wol geverfd. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
verf , verf , vorf , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Daarnaast vorf. Zie de wdbb. || Me handen zitten vol groene vorf. – Vgl. stokverf en verven. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
verf , varf*
, ongeveer dezelfde beteekenis heeft het Nederlandsche “in de wol geverfd”, dat hier (bl. 579) iets geheel anders beteekent; “in de verf verbrand” is ook Nederlandsch; oorspronkelijk beteekent het: bij het verven verkeerd behandeld, waardoor de stof haar sterkte heeft verloren. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
verf , vaarvĕ
, verf. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
verf , vaive , vrouwelijk
, verf Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
verf , vaarf , [zelfstandig naamwoord]
, verf. ‘t Is in de vaarf verbraand = grondig bedorven, (zo als een kledingstof in een kuip met bijtende verf). Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
verf , vaarve
, verf Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
verf , vurf , zelfstandig naamwoord
, Verf. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
verf , verf , vrouwelijk
, verve , verfke , verf. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
verf , vèèref
, verf in het algemeen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
verf , verve
, verf. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
verf , varf , vaarf, varve, vaarve , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook vaarf (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), varve (Zuid-Drenthe), vaarve (Zuidwest-Drenthe, noord, Veenkoloniën) = verf Het hoes oogt weer beter, as het weer in de varf zit (Oos), Het beschot even in de varve zetten (Sti), De vaarf is nog niet dreug, die pikt nog (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
verf , verw
, verf. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
verf , värve
, verf Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
verf , varroew , zelfstandig naamwoord
, verf. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
verf , vârve
, verf. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
verf , varve , vaarve , zelfstandig naamwoord
, de; verf Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
verf , verrow , vurf, vurref, vurrow, vurrew , zelfstandig naamwoord
, verrowe, vurfe, vurreve, vurrowe, vurrewe , verrowchie, vurfie, vurrefie, vurrowchie, vurrewch , verf Ook vurf [Zbl] Ook vurref, vurrow, vurrew Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
verf , vaaref
, verf. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
verf , värve , zelfstandig naamwoord
, verf. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
verf , varroew , zelfstandig naamwoord
, verf (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
verf , vèèrf , zelfstandig naamwoord
, verf; WBD 'vèrve' - verven (mv) II 653; WBD 'dékvèrve' - dekverven (misschien mv.) II 654; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; znw.m. - verf; Goem VERF - vè:ref Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |