Woord: veld
veld , veld
, te veld gaan, te veld zyn, dit wordt van alle uitgaan gezeid. Gaat hy niet na de kerk, vraagt iemand, en ’t antw. is: hy is al te veld. Deze uitdrukking is by allerlei soort van menschen op veluwe zeer gemeen. Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116. |
veld , veld
, heide. Voluit A. S. feld-land, vlakte, plat-land. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
veld , veld
, heide. Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
veld , veld , [zelfstandig naamwoord]
, in de hooge zijde van het Goorecht, even als in Drenthe, het onbebouwde, niet door wallen of andere beperkingen afgescheiden land, dat aan de marktgenooten toebehoort; heideveld, Angels. hæ∂feld. In de Woudstreken van Friesland noemt men zulk een veld, naar de gewoonlijk er op voorkomende plant, heide (Angels. hæ∂). Got. haitja, voor veld, en in ‘t Eng. heath, voor plant en veld beide, even als in ‘t Hd. Heide. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
veld , veld
, voor: heideveld, bv. Ellertsveld; ook Overijs.; in Geld. (Veluwe) Hellerveld; over ’t veld zijn = reizen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
veld , vëld , onzijdig
, velde , veld. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
veld , veld , onzijdig
, velde , veld. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
veld , veld
, voor: groot stuk land met eene vrucht, bv. kool, garst, enz.; ’t is ’n hijl veld; men zōcht dei velden kool van vrouger nijt meer; te velde goan = noa ’t land goan = op ’t land gaan werken; de kooplu bin in ’t veld = de veekoopers gaan bij de boeren om de vette ossen of melkkoeien (die op stal staan) te koopen. Drentsch veld = heideveld. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
veld , veld , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, Stuk land; zie de wdbb. en vgl. Galgeveld, Imke-veld, Langeveld, Ruitveld en Smeekveld. – Inzonderheid als collectieve benaming van de landen binnendijks. Men spreekt derhalve van het veld, in tegenstelling met de dijken langs Zaan en IJ en de daarlangs gebouwde dorpen en molens. || Een van onze molens staat an de Zaan, maar de andere staan in ’et veld. Een molen achter de huizen doet minder as ’en molen in ’et veld (omdat de laatste beter wind heeft). Twee kampen (stukken land) int velt, daer nu ter tijt die naeste lendens of sijn Griet Ouwejans ... ende IJsbrant Cornelisz. (te W.-Zaandam), Hs T. 118, f° 77 v° (a° 1564), prov. archief. – Vandaar ook in toepassing op de zich tussen de landen bevindende sloten. || Ik gaan in ’et veld rijje (t.w. schaatsrijden). ’Et veld is eerder betrouwd as de Zaan (het ijs is er spoediger sterk). – Het veld onder West-Zaandam heet het Westzijder-, dat onder Oost-Zaandam het Oostzijderveld. || De oliemolen de Woudaap staat in ’et Oostzijderveld. – Zie verder Kalverveld en Oosterveld, alsmede binnenveld. – Zegsw. Hij is uit ’et veld (of: dat is er eentje uit ’et veld), het is een vondeling. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
veld , veld , ,
, wantveld: stuk vlak duin aan de Noordzij van Katwijk, waar de netten worden gedroogd en hersteld. In ’t Veld weze, werkzaam zijn op ’t wantvelt met de netten. ’t Veld in hebbe, het naar zijn zin hebben, in zijn knollentuin zijn. Nou Klaes, die hâai ’t veld-in, toe ie zag dat Wuls ’t òòk iet ’n klaerde. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
veld , veld , zelfstandig naamwoord onzijdig
, 1 veld. mv. vellen ‘t Koorn staait nog te velde. Hai is in gain velden of wegen te zain, Westerkwartier ook: met gain vellen of wegen te belaaiken. Te velde goan (Hogeland) = op ‘t land gaan werken. De koopluu bin in ‘t veld = de (vee)kopers gaan rond bij de boeren. As houner nait leggen, goan ze ook nait zoveul te velle (Westerkwartier) = het veld in. Hai lòpt op zien leste veld (Veenkoloniën) = hij maakt het niet lang meer. Hai was glad oet ‘t veld sloagen.; 2 heide. Ik heb n stok van Kòlham nòg kind as (haaide)veld. Veld toumoaken = heide ontginnen. Hai löpt over veld en veen = hij zwerft in ‘t veld.; 3 ‘t Veld, streek van een dorp, die vroeger veld was. Hai woont in ‘t (Slòchter)veld.; 4 Houveul vellen het e lopen? (van een jachthond) = hoeveel jaar is hij mee geweest?; 5 een van de 8 kanten van een molen. Mulder het twij vellen teerd. || gras Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
veld , veald , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, vean , vealdjen , 1 akkertje op schrale grond, 2 stuk vlakke grond om stenen of turf te laten drogen. t Veald, de woeste gronden om Rijssen; veald lueprs, die daar rondliepen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
veld , vêld , onzijdig
, buitengebied Te vêld gaon Van huis gaan, op pad gaan; Ik goi wér ’s te veld Ik ga vertrekken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
veld , veljt , onzijdig
, veljer , veljtje , veld; terrein. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
veld , vèlt
, land bestemd voor de akkerbouw; grond die van oudsher als bouwland gebruikt wordt. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
veld , vèld , zelfstandig naamwoord
, veld. Te vèld gaon is: er op uit gaan, bijvoorbeeld om inkopen te doen. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
veld , veld , zelfstandig naamwoord
, in de uitdrukking te veld gaan : op weg gaan (en dan niet noodzakelijk naar het veld!) (KRS: Werk, Scha); ‘Ze gingen om half elf al te veld om te dope.’ (in dit geval dus: naar de kerk) (Scha) Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
veld , veld
, veld, (wei)land (veel gebruikte veldnaam). Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
veld , veld , 0
, velden , Met rekking in Noord-Drenthe = 1. veld, niet bebouwde grond, heidegrond, woeste grond De scheper giet met zien schaop het veld in (Sle), Hij woont achterof ien het veld buiten de plaats (Bov), Over het veld trouwen van de overzijde van het Ellertsveld (ndva), (fig.) Hij was uut het veld slagen verbouwereerd (Bro), Hij was in gien velden of wegen te vienden nergens (Hol), Wij gaot zo naor huus, ie mut nou niet alles over het veld halen overhoop halen (Dwij), Over het veld zijn reizen (wp) 2. jachtveld Een jager die wat veld hef, mut wel een goeie hond hebben (Hgv) 3. zetveld voor turf (veend.) De perstörf wuir op het veld legd op een geëgaliseerd turfveld (Erf), Het veld slichten (Pei), z. ook zetveld Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
veld , veld
, 1) gebied dat afwatert op lagere gebieden; 2) in cultuur gebrachte grond. te vèld gaon, erop uit gaan. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
veld , veld
, veld Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
veld , vèld , zelfstandig naamwoord
, spr: zie: koore. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
veld , veld , zelfstandig naamwoord
, et 1. het open, wijde land, weilanden, akkers, heideveld inclusief stukken bos, de akkers of weilanden waarop men werkzaam is, die men bewerkt 2. stuk akker 3. terrein in het hoogveen waar men turf wint 4. speelveld bijv. bij voetbal of soortgelijk speelveld 5. sportveld Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
veld , velde , uitdrukking
, Hij is in gêên velde of weege te zien Hij is nergens te zien Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
veld , véld , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, vélder , veldsje , veld , VB: Wie de sjoor kaom zaot v'r ién 't oëpe véld. Zw: Oét 't véld gesjläoge zién Zw: Op 't véld van ier.; akker VB: Wie de sjoor kaom zaot v'r ién 't oëpe véld Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
veld , te vèld goon
, erop uitgaan Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
veld , vèld
, veld, akker , Kórrevèld. Korenveld. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
veld , veldj , onzijdig
, veldjer , veldje , veld Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
veld , het veldj
, de akkers, het akkerland Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
veld , vêldj , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, vêldje , vêldje , veld Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
veld , vèld , zelfstandig naamwoord
, veld; gez. te vèld gaon - erop uitgaan; Cees Robben – Ze gonk te veld... (19600219); ...èn gong al in de vurverkôop/ vur zónne jas te vèld. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Dè was et êenigste dè paaste); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - te voet èn te vèld koome (JM'50) - helemaal de weg niet weten; WBD III.4.4:137 'open veld' = veld, ook 'land', 'akker'; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - vält znw.o. - veld; verbinding 'te väld’; te väld stoon (van gewassen gezegd), te väld goon (um e pärd, um 'n vraauw enz.) erop uitstappen, op iets uitgaan. WNT XVIII 1460: (Thans alleen in Z.-Nederl.) TE VELDE. (Gewest.) Te veld gaan - uitgaan.// Te veld gaan, te veld zijn: dit wordt van alle uitgaan gezeid (ca. 1774). Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - veld zn - veld; te vèld gaon - erop uitgaan. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |