elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vegen

vegen , [hard lopen] , vegen , werkwoord , hard loopen. , Kijk dáár veegt een’ hond henen. Wat veegde dat konijn. Ik zag eenen haas, maar hij is geveegd.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
vegen , vègen , zwak werkwoord , vegen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
vegen , vegen , (zich) reppen, druk weren; hij veegt ’r deur = gaat snel voorwaarts, bv. op schaatsen; hij veegt’r oet = verwijdert zich snel van eene plaats. Hoogduitsch fegen = voortvliegen. Zie ook Gron. Volksalm. 1838, bl. 87. – een of meer streepjes van ’n boom vegen = een streepje, enz. bij ’t kruisjassen kunnen uitwisschen; dei boom hebben wie veegd = dat spel hebben wij gewonnen. Zie ook: peeren.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vegen , vegen* , wie zellen hōm vegen! in de beteekenis van peeren * (bl. 552.), vgl. ook Hoogduitsch fegen = voortvliegen.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
vegen  , vaege , vegen. Dae vaegs te van, daar zal je van lusten. Dae haet et um gevaeg, hij is er van door, ook hij heeft het gedaan.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
vegen , viäägen , zwak werkwoord , vegen; zie ook: kiäären
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
vegen , vegen , [werkwoord] , 1 vegen. Elk mout vegen veur zien aigen deur. Vouten vegen, zie daar. Vegen mit de spons van Bloanus. Ain de mantel oetvegen. Vandaar; 2 slaan. Der in vegen = er op los slaan. Frankriek en Duutsland hebben kander veegd. ‘t Peerd veegde achteroet.; 3 uitmaken. Hai veegde hom, òf e hom veur honnen vonnen haar.; 4 uitvegen, bij ‘t kaartspel. n Boomke vegen = 5 streepjes uitvegen, als teken, dat men zoveel gewonnen heeft.; 5 hai veegt hom = hij doet zijn best. Wie zellen hom vegen! = a. wij zulllen het er eens van nemen; b. wij zullen lopen zo hard we kunnen.; 6 draaien. Ales veegde in ‘t ronde.; 7 Hai veegt ter deur = hij slaat zich er met geweld door. Hai veegt ter oet = gaat er van door. Hai veegt ter langs = hij loopt heel hard. || spons
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vegen , vegen , dan kan je vegen, daar kun je naar fluiten (1905).
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
vegen , gevéêgd , Hoe kriegde’t zo gevéêgd. Hoe krijg je het voor elkaar; Hij krig ze de pan uutgevéêgd. Hij kreeg flink op z’n donder.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
vegen , vaege , vaechde, haet of is gevaech , vegen; schransen; met grote snelheid voortbewegen, hard lopen e.d. De sjräöm vaege: de streepjes uitvegen bij het toepen. Dao zouchste häöm vaege: daar zag je hem rennen. Dae kan ’m vaege: die kan schransen of drinken. Eeme de manj
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
vegen , vèèng , vèèng, evèègd , vegen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
vegen , vegen , vègen , zwak werkwoord, overgankelijk , Ook vègen (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents veengebied) = 1. vegen Zij veegt de schörstien mit hulzebos (Hgv), IJ moet even de straot vegen (Oos) 2. slaan (Zuidoost-Drents zandgebied, Veenkoloniën, Kop van Drenthe) Dat peerd kan vinnig achteroet vegen achteruitslaan (Zui), Hij hef hum eine veegd een draai om de oren gegeven (Bov) 3. hard lopen Hij veegde der over (Klv), ...der langs (Nsch), Hij veegde der tussenuut (Bei)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vegen , vegen , hoe krijgde’t geveegd?, hoe krijg je dat voor elkaar?
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
vegen , vegen , vegen. Ie kunnen vegen (met de spons van Blaanes) ‘je krijgt niets’ (Blaanes was vroeger een bekend kermisfiguur)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
vegen , vèègn , vegen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
vegen , vèège , vegen, slaan , We moete de plôts nog vèège, meej die pléntjes verpotte is'ser veul rómmel gevalle. We moeten de stoep nog vegen, met die plantjes verpotten is er veel rommel gevallen.
Ze vèège'ner meej óp és't hun nie ônsti, blét'ter mér ût de buurt. Ze slaan er meteen op als het hen niet aanstaat, blijf er maar uit de buurt.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
vegen , vegen , werkwoord , 1. vegen, met een bezem, lap enz. strijken en op die manier schoonmaken of anderszins wegnemen, afvegen 2. uitwissen, wegwissen 3. door weg te wissen schoonmaken 4. zich zeer snel voortbewegen 5. slaag geven, klappen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vegen , vège , werkwoord , vègde, gevèg, vègenterre , vegen , VB: Vèg 'ns mêt de sjoëtelsplak uüver de taofel.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
vegen , vèège , vegen. in de uitdrukking “iij vèègt ‘r z’n botte n’aon af”, “hij neemt het niet zo nauw”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
vegen , vèège , vegen. in de uitdrukking “‘t ies mar neusvèège”, “het is zo gebeurd”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
vegen , vègen , werkwoord , veg/vèègt, vègen, evèègd , vegen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
vegen , môtte oewen dam nôg doen, vège of rijve? , moet je het erf nog vegen of harken?
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
vegen , vaege , vaegtj, vaegdje/voog, gevaegdj , 1. vegen, schoonmaken 2. slaan 3. wegrennen , De sjouw vaege.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
vegen , vaege , werkwoord , vaegtj, vaegdje, gevaegdj , 1. vegen zie ook kiëre 2. een oorvijg geven: hae kreeg ze gevaegdj – hij kreeg klappen; emes der ein vaege – iemand een oplawaai verkopen zie ook battere, begaffele, boense, dessele, flaatse, flaere, fómpe, hauwe, klaatse, klöppele, slaôn, stoeke, titse, toeke, toepe, vieme, wappe, watsje 3 . hard rennen ook keddere, kerre
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
vegen , vaege , werkwoord , veugtj/vaegtj, voog/vaegdje, gevaegdj , meisjes achterna zitten, slaag geven, pak, snel lopen, vegen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
vegen , vèège , zwak werkwoord , vèège - vèègde - geveegd , vegen; - steeds lange èè; - de billen afvegen na de stoelgang; Cees Robben – Mar assie gedaon heej mottie effegoed vèège... (19650828); De Wijs – Hij blaost wel hoog van de toren, mar môt ôk veege assie gedaon hee (23-02-1972); WBD III.2.1:295 'vegen' = idem; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VÈGEN; iemand de mouw vegen – vleien; vègen aan - strijken aan
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
vegen , vaege , vaegde – gevaeg , vegen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal