elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: veen

veen , venne , [zelfstandig naamwoord] , een stuk land, nabij de woning gelegen en meestal als groenland gebruikt. Ook Fri. Vennebloempie, madeliefje. (Bellis perennis). Venweegs, één stuk lands ver. ONo/IJsl. Angels. Eng. fen, moeras. Ndl. Veen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
veen , veen , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Ook in de naam van vele stukken land die uit veengrond bestaan. || De eerste Veen, de tweede Veen (weiland te Assendelft). Die moye veentjes (onder Westzaanden). Polderl. Westz. II (a° 1629). Zie verder bobbel, Dijkveen, Dobbenveen, etveen, Hogelveen, Kassenveen, Kolkeveen, Kolleveen, Kruisveen, Laaikveen, Madveen, rietveen, Sipperveen, Splitveen, Twisveen, Varkensveen en Zakveen. – Vgl. ook zoeteveentje.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
veen , viènne , vrouwelijk , veen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
Veen , ’t Vjenne , toponiem , Vriezenveen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
Veen , Vìnne , [toponiem] , naam van een stuk land in Muntendam. || Fìngracht; ven
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
veen , veen , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 de onderste laag is daarg of derrie, ontstaan uit riet en sekgras.; 2 ‘t stobbenveen (lang niet overal), veen vermengd met stobben van berken en naaldbomen.; 3 blaauw- of swaartveen, ontstaan uit veenmos.; 4 lokveen, genoemd naar ‘t lòk (wolgras); 5 bolster, bonk of graauwveen, de bovenste laag ontstaan uit veenmos.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
veen , venne , zelfstandig naamwoord, onzijdig , veen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
veen , venne , veen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
veen , veen , vene, vène, veine, ven , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe). Ook vene (Zuidwest-Drenthe), vène (Zuidwest-Drenthe, zuid), veine (Zuidwest-Drenthe, zuid), ven (Pdh, Scho) = 1. veen Der lig an de Runde nog een onversneden stuk veen (Bco), Hij komp oet de venen uit de Veenkoloniën (Nor), Dat was moorden in het vene vrogger je moest hard werken (Eli), Veen hakken het veen loshakken met de veenhak (Bov), Het veen weur eerst ofbonkt, ongeveer 50 cm. Dan was er eerst lichte törf, dan zwaore of zwarte törf. Daoronder zat soms nog darg of kniptörf. Daoronder soms nog haverstro en dan kwam de smeerlaoge (Geb), Lichte vène veenlaag met veel hout (Koe), Holterige vene of stokkerige vene veen met veel wortelresten (Wsv), Natte vene veenspecie als deze met water is vermengd (Rui), Wrak veen geelachtige laag halfweg in het veen, die slechte turf oplevert (Een), Roeg veen (Zuidoost-Drents veengebied), rauw veen (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents zandgebied) en fris veen (Zuidoost-Drents veengebied) zijn benamingen voor nog onbesneden veen 2. (verkl.) ven Der bint van ’t jaor een koppel dikkoppen in het veentie aachter oous hoes (Eex), z. ook veentien
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
veen , ven , veen, een soort zandgrond.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
veen , veen , veen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
veen , vèèn , veen. In ’t vèèn kiek iej niet op ’n törfien.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
veen , vene , veen , zelfstandig naamwoord , de, et 1. veenaarde 2. terrein, bodem met veel veenaarde 3. gebied met veengrond 4. in ’t Vene Heerenveen 5. zie veentien
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
veen , vene , vene- , zie ook veen(-)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
veen , ven , veen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
veen , vaen , vaene , 1.veen(grond); 2. ader.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal