elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: var

var , vâr , [zelfstandig naamwoord] , niet drachtig (van eene koe); ook vârmelkt, vâlmelkt. Sagelt. fármilce, férmilce. Fri. ver. Nd. feer.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
var , ver , stier.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
var , var , vár , mannelijk , [D.: der Varre] stier(kalf); lompe vár lomperd.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
var , var , stier.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
var , var , stier
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
var , vaor , 1. stier; 2. mannelijk volwassen dier in het algemeen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
var , var , zelfstandig naamwoord , stier (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
var , vèr , zelfstandig naamwoord , vèrre , vèrke , stier (vergelijk het Latijnse vir = man)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal