elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: vannacht

vannacht , van nacht , van nachs , heden nacht, en ook: de verloopen nacht; ’k heb van nacht kram had, ’k heb hoast niks sloapen; nō zel ’k van nacht wel kennen sloapen. (v. Dale: van daag, van avond, enz. = heden, heden avond, enz.) Wij hebben ook: van mörgen, van mörn, van mörns, van middêg, oavend, noamiddêg (met den klemtoon op: mid); van ’t joar, van ’t zömer, van ’t harst, van ’t winter, van week.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
vannacht , van nacht* , vaak hoort men vannachs, vanmörns, enz., en zoo ook van week, enz. Engelsch to-day = vandaag; to-night beteekende vroeger “van nacht,” thans “van avond.” Bij v. Dale “van avond” in voce “van”, en “vandaag” als bijwoord.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
vannacht , van nacht , [bijwoord] , ook: van naacht (Westerkwartier) =1 de afgelopen nacht.; 2 de komende nacht. Stad: ‘t nacht.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
vannacht , vennacht , bijwoord , Vannacht.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
vannacht , vannacht , bijwoord , vannacht Wij hebt vannacht een moorvool kregen (Bal), Vannacht hef het vreuren (Scho)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
vannacht , vannaacht , vannacht.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
vannacht , vannaacht , bijwoord , vannacht
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
vannacht , vannaacht , vannacht
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
vannacht , vennâcht , tenâcht , vannacht , ’t Hi tenâcht óntieglek gereegend. Het heeft vannacht geweldig veel geregend., V
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
vannacht , vannaacht , bijwoord , vannacht; GR Wij hèbbe vannaacht meej vèèf man gewòkt
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal