elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: u

u , u , Onnoemelijk veel wordt U hier met UW verward, zelfs in het schrijven onder beschaafde lieden. Deze spreken het meestal OU uit, de lagere standen als e
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
u , joen ,  oe , u; as ’t joen goed was = als gij het toestaat. u, aanw. voornw.; eb oe van oe leven!
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
u , i , voor: u. Zie: jiffer.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
u , ō , (als in op), waar het Nederlandsch u heeft: bōkken (bukken); bōl (bul); brōllen (brullen); brōg, brōgge (brug); bōldêrn (bulderen); drōkken (drukken); drōkker (drukker); fōndement (fundament); mōffig (muffig); rōm, nevens rum (rum); dōf (duf); rōg, rōgge (rug); rōkken (rukken); plokken (plukken); stōk (stuk); stōkken (aan stukken); sōf (suf); vlōg, vlōgge; (vlug); zōkke (zulke).
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
u , oe , zie: u
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
u , u , uu , Deze klank heeft het Groningsch met het Nederlandsch gemeen in alle woorden, behalve de volgende: bōkken (= bukken); bōl (= bul); bōldêrn (= bulderen); bōllebak (= bullebak); brōgge (= brug); lōcht (= lucht); leite (= luwte); meur (= murw); mōffîg (= muf); , nou (= nu); nöchtêrn (= nuchteren); opsmōkken (= opsmukken); roep (= rups); sōf (= suf); speien (= spuwen); sprou (= spruw); stōk (= stuk); törf (= turf); zellen (= zullen); zoer, nevens: zuur (= zuur), en zoo: jiffer = juffer (= juffer).
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
u , joe* , 2: dezelfde eigenaardigheid in vele andere talen, zelfs in ’t Grieksch, Latijn en Hebreeuwsch.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
u , ů , persoonlijk voornaamwoord , 3e, 4e naamval van i: jou, u
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
u , u , [letter] , In woorden als huus, muus enz. De uitspraak met u is in sommige kringen fatsoenlijker dan die met oe. Vooral in eigennamen: Huusman, Kuper, Van der Tuun, ook waar men hoes, koeper en toen zegt. || oe
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
u , u , [tussenwerpsel] , uitgesproken als in hut, tussenwerpsel, om afschuw uit te drukken: u, wat n fieze keerl! u, wat n aaiske stank!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
u , joe , [voornaamwoord] , 1 u, 3e en 4e nv. van ie = jullie: ook beleefde vorm enkelvoud. Ik heb joe wel zain. Wel het joe dat geven? Schikt joe in de wereld òf scheert joe der oet = voeg je naar de omstandigheden; 2 ook gebruikt als “ethische datief”, als bewijs van meeleven. Geert stìnt joe as n peerd (Wildeboer). Hai zet joe doar n kestail van n hoes; 3 joe is ook de 3e en 4e nv. mv. voor men of iemand. ‘t Is joe nait beloofd, dai aaltied gezond blieven. Boden komen nait aaltied veur joe op; 4 ie mv.(W.K) = jullie. of beleefde vorm = u. Hebben joe ‘t al heurd? Enkelvoud: doe hest gliek; beleefde vorm: joe hebben geliek; meervoud ook jem hebben geliek; zie ook jim; 5 Waar zok niet gebruikt wordt, waar men b.v. zegt: hai schoamt hom. daar is de onbepaalde wijs met joe; joe schoamen = zok schoamen. Zo: n goud stee, om joe wat oet te rusten; 6 Joe verdringt in Fivelgo en Zuid-Hunzingo de vorm ie in de 1e nv. Joe hebben ‘t wel zain.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
u , oe , persoonlijk voornaamwoord, 2e persoon, enkelvoud, 3e en 4e naamval , je
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
u , U , U Mot ik u tégen ow zégge? Moet ik u tegen jou zeggen?
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
u , joe , 1. U. 2. jullie
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
U , Uch , Uche, uche , U; jullie. Dat is veur Uch zelver: voor U zelf; veur uche: voor jullie.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
u , oe , persoonlijk voornaamwoord, 3e en 4e naamval , (Zuidwest-Drenthe) = jou, u, jullie Ik heb oe niet eziene (Bro), Aj niet opholdt, za’k oe naozien mores leren (Dwij), Lust oe wel sukkelao-moesies op de stoete? (Zdw), z. ook je, dij III
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
u , ouw , u of uw.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
u , oe , persoonlijk voornaamwoord , u, jou
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
u , oe , je, jou (3e en 4e naamval pers. voornwd.) Jannao hef oe ezeen. Hef hie oe dât buukien egeevm?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
u , èùw , jou , Ge moes'tew schaome, zó'iet hôj ik nie van èùw verwôcht, dé valt me hiil érg teege. Je moest je schamen, zoiets had ik van jou niet verwacht, dat valt me heel erg tegen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
u , oe , je, jij (pers. vnw)
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
u , oe , persoonlijk voornaamwoord, meervoud , jou. Dät is van oe.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
u , oewes , persoonlijk voornaamwoord , u.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
u , oe , voornaamwoord , jou (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
u , uuwes , voornaamwoord , U (Den Bosch en Meierij)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
u , djer , 1. u 2. jullie (als het onderwerp achter de werkwoordsvorm staat, of na voegwoorden als det en of, en na een betrekkelijk voornaamwoord); gaonjtj djer heives? – gaat u/gaan jullie naar huis? Ich gluif det djer uch vergisjtj – ik denk dat u zich vergist; Ich weit neet of djer geliek höbtj – ik weet niet of u gelijk hebt; de mins dae djer gezeen höbtj – de man die u gezien hebt ook gaê, gae
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
u , uch , persoonlijk voornaamwoord , 1. u (beleefdheidsvorm) 2. jullie (Duits: euch)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
u , oe , ou , persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord , "u, jou, je; vroeger ook geschreven (en uitgesproken?) als 'ou' - A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Bij de streken waar de vorm met nadruk 'jou' klinkt, is T niet vermeld (blz. 123); persoonlijk voornaamwoord 'je'; N. Daamen - Handschrift 1916 - ""oe - jou""; Heerkens - zilverblinkend bölleke waoter, / geere zing ik over ou.  (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Dröpke dauw’, 1941); A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et is en 'uw' geleeje dèk oe gezien hèb; Cees Robben – Hij is wel vrimd... Mar nie vremd vur oe... (19580510)Cees Robben – ‘k Wil oe hier wel kwèèt... (19600701); Cees Robben – D’n tèèd die zal ’t oe leere (19600916); Cees Robben – Ge wit toch (...) dek veul van oe haauw... (19820122); Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OE pers. voornaamwoord  - U, Fr. vous, toi. Ik heb oe daar gezien. Reelick e.a. - Bosch' woordenboek (1993 & 2002) - oe - persoonlijk voornaamwoord  3e + 4e naamval: u, je; persoonlijk voornaamwoord 'u'; Cees Robben – Dies verzuuk ik oe ootmoedig (19660916) [een missionaris schrijft een brief aan zijn bisschop]; bezittelijk voornaamwoord; Cees Robben – Nao al ’t zuut der vurrige daogen/ ’t zilte naa op oewen dis..... (19540306); Cees Robben – smerrige vingers op oe pet (19540703); Cees Robben – Gao-de meej oe bloei te veld... (19560804); Cees Robben – En denkt aon oe boezeroen... (19570622); Cees Robben – Ruurt oe tungske op ’n aander (19600116); Cees Robben – Mar snut irst oe neus (19640522); Cees Robben – Bende klaor meej oe wèèrik Merie? (19650917); Cees Robben – Gij meej oe kaskenaade.. (19661021); Cees Robben – Ge het mepessaant toch ’n weltje oe verzet gehad... (19810417); Henk van Rijen - oew ôoge verschiete - een tukje doen; Henk van Rijen - oew schaoj inhaole - je schade (achterstand) inhalen; Henk van Rijen - oewen daas - je sjaal; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OEW bvw. Uw: oewen hof, oew huis. Reelick e.a. - Bosch' woordenboek (1993 & 2002) - oew - uw, jouw (bezittelijk voornaamwoord  ); Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OE bez. voornaamwoord  - Uw, Fr. votre, tien. Oe huis, oeë stok, oeën hond.; ou; u, jou, je; Laot leven mij, 'k laot leven ou . . . (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Vurreej’ , 1932); zilverblinkend bölleke waoter, / geere zing ik over ou. (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Dröpke dauw’, 1941); Antw. OU vrnw. - U. Dat is van ou. Ik heb 't tegen ou gezeed."
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal