Woord: toppen
toppen , toppen*
, ook: oppe top hollen (bij v. Dale: op de tui houden); vergel. top * = dobber en teppen *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
toppen , toppe , ,
, zoo nu en dan slechts met de toppen van de masten tusschen de golven zichtbaar zijn. Gunter kè-je net an ’n vaertuig zien toppe. Ook wel doppe. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
toppen , toppe , ,
, topte, etopt, tobben, hieruit en uit hij topt de -p-. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
toppen , tòpken , [werkwoord]
, siddeltòpken = tollen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
toppen , tòppen , [werkwoord]
, de top afnemen. Bomen tòppen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
toppen , töppe
, toppen, kortwieken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
toppen , toppen , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, 1. toppen krijgen (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) De rogge holdt zuk best, hie begunt al te toppen begint te schieten (Sle) 2. toppen wegnemen Die planten moet topt worden (Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
toppen , [de top eraf halen] , töppen
, de top er af halen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
toppen , toppen , werkwoord
, 1. met een tol spelen, hetz. als toppezetten 2. onttoppen, de top wegnemen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
toppen , toppe , werkwoord
, top, topte, getopt , 1. onkruid maaien op dijken en bermen De schaephedders hadde de ‘guñst’ van ’t polderbestier om de schaepe langs de polderweege te laete graeze, maor ze hadde de plicht om te toppe De schaapherders hadden de ‘gunst’ van het polderbestuur om de schapen langs de polderwegen te laten grazen, maar ook de plicht om het onkruid te maaien 2. te zwaar opgroeiend graan zodanig aftoppen dat de vrucht niet geraakt werd Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
toppen , tôppe , werkwoord
, tôpde, getôp , toppen , (haren toppen) tôppe VB: De hôfs mich de haore neet te sjniéje, tôp ze mich mer e bitsje); bijknippen (de haren bijknippen) tôppe VB: De hôfs mich de haore neet te sjniéje, tôp ze mich mer e bitteke Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
toppen , töppe
, 1. toppen; 2. kortwieken Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
toppen , [afknippen ] , tóppe , tuppe
, tóptj, tópdje, getóptj, tuptj, tupdje, g , 1. toppen, punten afknippen 2. tippen , Boeane tóppe. Boeane tuppe. Hae haet zich de haor laote tuppe. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
toppen , tupe , werkwoord
, tuuptj, tuupdje, getuupdj , 1. toppen 2. kortwieken Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
toppen , tóppe , werkwoord
, tóptj, tópdje, getóptj , lopen van kat, tikken met vingertoppen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |