elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: telen

telen , teulen , werkwoord , ploegen, omploegen. Oulings beteekende het landbouwen. Men heeft eene spreekwijze van eggen of teulen weten, wat dom zijn beteekent. Meer zegt men hie
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
telen , tielen , aan de teeldrift voldoen; van schapen die men bij een ram laat loopen; tiels = loops of loopsk = teellustig van schapen, wat bōls van koeien, jachs van honden is. Oostfriesch telen, tilen; Nederduitsch, Middel-Nederduitsch telen, teilen, tellen, Kil. teelen, telen, Sax. Sicamb. Fris. Holl. = telen, voortbrengen, van kinderen, vruchten, enz., Oud-Friesch tilia; Saterlandsch tîlje = ploegen; Oud-Saksisch tilian, tiljan = verkrijgen, bemachtigen; Angel-Saksisch tiljan, tiligan, teoljan = het doel bereiken, nastreven, enz.; Engelsch to till = ploegen, bebouwen, bereiden, maken. Met het Oud-Hoogduitsch zilên, zilôn, Middel-Hoogduitsch zilen, ziln = zich beijveren, zich inspannen; iemand een doel of een tijd aanwijzen; bewerken, vervaardigen, telen, Middel-Nederduitsch telen, tolen = een doel najagen, Oud-Nederduitsch tilôn = zich beijveren, en het Hoogduitsche zielen, van: til, zil, Hoogduitsch Ziel = doel. Zie ten Doornk. art. telen. Vgl. anloopen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
telen , telen , [werkwoord] , fokken, Hai teelt kenarrievogels; hai het ter n haile telerij van. , uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
telen , tielen , [werkwoord] , 1 aanlopen, gezegd van schapen, geiten, konijnen. Is dat knien al tield? Raam wil nait tielen. Dat schoap het er tielen loaten bie n verkeerde ram (dV); 2 telen. Knienen dat tielt haard aan = die vermeerderen sterk. , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
telen , tulle , teûle , telen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
telen , tielen , aanlopen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
telen , teule , ploegen; die:p teule, zeer diep ploegen.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
telen , teulen , telen, oogsten. De boere teulen van ’t jaor goed, de boeren hebben dit jaar een goede oogst.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
telen , teule , poten , Ik moet urst nog wa teule vur ik ôn iet anders begien, anders blé dé wir ligge. Ik moet eerst nog wat poten voor ik aan iets anders begin, anders schiet het erbij in.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
telen , téúle , telen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
telen , teule , tult , getuld , ploegen , Ónze Sjéf kan ’t béste teule van alle boere. Onze Sjef kan het beste ploegen van alle boeren.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
telen , teule , tulle , werkwoord , telen, verbouwen, oogsten (Den Bosch en Meierij; Tilburg en Midden-Brabant); tulle; verbouwen (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
telen , teule , werkwoord , ploegen (Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland); teule; banjeren (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
telen , teule , werkwoord , (Nederweerts, Ospels) telen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
telen , teule , zwak werkwoord , teule - tulde - getuld , telen, kweken; met vocaalkrimping; In tegenwoordige tijd ook vocaalkrimping: gij/hij tult. WBD (Hasselt) tulaand (= teelland) - land; Cees Robben – Ik teul toch zô gère... (19570309); Cees Robben – [hij] teult er wilde blommen... (19550129); WBD I:1393 teule; Eèrpel, bôontjes, erwten en tèùnbôone teulde we zelf, we han aachter et hèùs enne hille grôote hof. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); In den oorlog heetie ôk nog tebak geteuld. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Die teulde toen ok zelf tebak in den hof, èn die grôote blaojer wiere aon enen draod gerege en hinge dan te drèùge in de zon. (Nel Timmermans; Den orlog; CuBra; 200?); K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - gebruikt TEULEN en TEULLAND voor 'verbouwen' en 'bouwland'. 'Groeskant' = ene begroesde streep die ... niet 'beteuld' word. A.P. de Bont – Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zw.ww.tr. 'tuilen' - teulen, telen; WNT TELEN, daarnaast gewestelijk TEULEN; tult - teelt; 2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'teule', met vocaalkrimping
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal