elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: tegader

tegader , te goar , te gader, te zamen. (v. Dale: gader, samengetrokken: gaar, te gader, bijwoord van omstandigheid = gezamenlijk, vereenigd, te zamen.) Zie: heer 1, en: te hoope; te goar loopen, te goar schijten, dik worden van de melk. Zie: karrêln, en: te hoope.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
tegader , te goar* , vergel. te hoope * (ook de aanteekening), v. Dale: te gaar, te gader.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
tegader , te goar , [bijwoord] , samen; ook te goarent, doch niet in Stad en Westerkwartier ‘t Bin aaltegoar, aaltegoarent leugens. Melk löpt te goar (te hoop) = de melk schift, karlt. Ook te goar schaiten; in ‘t Westerkwartier wordt schaiten vaak alleen gebruikt. Melk is al schoten, ‘t kin wel kaarnd wòrden (dV). Ze hebben drij kiener te goar (met hun beiden) en elk nòg twij veurkiener (dV). Put en e regenbak hebben ‘t woater te goar = hebben gemeenschap (dV). Der om te goar wezen (dV) = er flink mee aan de gang zijn, (dus oorspr. van meer personen). Nu ook: doar moet ik mòr es om te goar! (dV). En: oavens mos ‘k er bezeg om te goar (dV). ‘t Òl is er al vroug om te goar (dV) = ‘t kind is al vroeg met zijn eten bezig. Hannen te goar sloagen (Hogeland en Westerkwartier) = de handen ineenslaan, a) van verbazing; b) fig. = samenwerken. Te goar komen over = zijn deel krijgen van. Wie komen der nait over te goar = wij krijgen niets (van ‘t feestmaal enz.) || goar
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
tegader , tegaar , tegare, tegaere, tegaer, tegaor, tegaore , bijwoord , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook tegare (Zuidwest-Drenthe, zuid), tegaere (Zuidwest-Drenthe, noord), tegaer (Zuidwest-Drenthe, noord), tegaor (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), tegaore (Zuidwest-Drenthe, zuid) = gezamenlijk, samen Een stok laand tegaere gebruken (Wsv), Wij gaot tegaar op stap (Bei), Jonges, tegaore! gezegd bijv. bij het verplaatsen van de dorsmachine (Hgv), Mit alle tegaar argens naor toe (Stu), Haal ij de schaop mar even weer tegaar bij elkaar (Zwe), De melk kan tegaor lopen klonteren, zuur worden (Een)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
tegader , tegaor , samen.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
tegader , tegere , tegaere , bijwoord , met z’n beiden, met z’n tweeën samen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal