Woord: teer
teer , tar
, meest taar uitgesproken = teer. Zoo heeft men tarpot voor teerpot, taroven voor teeroven, taren en betaren = met teer bestrijken. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
teer , tèèr , mannelijk
, teer. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
teer , tèèr , onzijdig
, teer. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
teer , teer , zelfstandig naamwoord
, Zie de wdbb., waar het woord als onzijdig wordt opgegeven; ook elders spreekt men echter van de teer. || Al de teer is op. Waar is de teer ’ebleven. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
teer , ter , zelfstandig naamwoord
, teer. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
teer , tiäär , mannelijk
, teer, koolteer Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
teer , teer , [bijvoeglijk naamwoord]
, teder, fijn. n Teer wichtje. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
teer , teer , koolteer , [zelfstandig naamwoord]
, [teer] Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
teer , tear , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, teer Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
teer , tear , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, teder Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
teer , tar , mannelijk
, teer. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
teer , tar , mannelijk
, teer. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
teer , teier
, teierder, teierste , teer. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
teer , tieër
, gering van kracht, van lichaamsvermogen, niet sterk. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
teer , taars
, donkerbruine of zwarte, kleverige, halfvloeibare stof waarmee wegen bedekt worden. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
teer , teer , tèer , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Ook tèer (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) = teer Ze raokt bij dat mensk nogal gauw een tere snaor (And), Het is mooi spul, mar o zo teer (Ruw), Het is zo’n teer poppie, maor het is toch haost nooit zeek (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
teer , teer , tèer , 0
, Ook tèer (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe) = teer Dat peerdeoog an die boom, daor moej even wat teer opstrieken (Klv), Van een goedkope piep zeden ze dat die een bieter har van pik en teer (Sle), Soda en teer was een middel tegen moek (Vtm), Tèer blif haoste altied plakkerig (Pes) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
teer , taar
, teer, pek. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
teer , teer , zelfstandig naamwoord
, teer Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
teer , teer , bijvoeglijk naamwoord
, teer Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
teer , tere , zelfstandig naamwoord
, de; vouw Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
teer , tér , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, - , - , teer , tér VB: D'n tér oppe wëg ês gaans wèik woerde van de hits. Zw: Han wie tér.; vuile (vuile handen) han wie tér Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
teer , teer , tar
, pek Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
teer , taar
, teer, of pek. zie ook “tèèr”. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
teer , tèèr
, teer. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
teer , tèèr
, teer, pek , de boereschuure wiere bekaant ieder jaor getèèrd = de boerenschuren werden bijna ieder jaar geteerd- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
teer , târ
, teer, pek Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
teer , tar
, teer; tarren, het bestrijken van varkensstaarten met teer, om bijten te voorkomen (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
teer , taar , taars , zelfstandig naamwoord
, teer, pek (Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland): taars; teer, pek (Den Bosch en Meierij; Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
teer , ter , tar , mannelijk
, teer, pek , Dae mèt ter ómgeit, weurtj t’r mèt besmètj. Pas op, doe höbs ter ane sjoon. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
teer , ter
, teer, pek ook paêk Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
teer , ter , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, asfalt, teer Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
teer , tèèr , zelfstandig naamwoord
, teer; A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - tèèr (Tilb. ged.), ‘taar(s)' / 'taor(s)' oostel. Midden-N-Br. Goem. TEER zelfstandig naamwoord m. Fr. goudron Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
teer , tár
, teer; pek Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |