elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: teems

teems , temis , eene soort van koperen of blikken emmer met gaatjes. Elders is het onze gewone zeef.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
teems , teems , [zelfstandig naamwoord] , eene haarzeef, gebruikt tot het zuiveren der melk, en ook tot het builen van meel, voor huiselijk gebruik. Ook Dre. Fri. tems. Teemsen, de melk door de teems gieten. Fri. temsje. “dat hi u mochte temsen alse taruen mele.” Het leven van Jezus, uitg. door G.J. Meijer, Gron. 1835 bl.201. z. Kil. op teems, tems. Angels. getemesd, door de zeef of teems geloopen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
teems , temse , vrouwelijk , [weinig gebruikelijk] zeef.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
teems , tîms , bijvoeglijk naamwoord , kieskeurig.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
teems , temse , vrouwelijk , zeef.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
teems , teems , teemse , melkzeef. Vergelijking: lek, of: hol as ’n teems; wordt van vaatwerk gezegd dat lang niet waterdicht is. Spreekwoord: ’t Zel mie ijs nei doun tou wat veur ’n gat ’t weer oetlopt, zee de maid, dou piste zij in de teems, spottend als iemand iets van heel wat belang meent te doen, wat toch weinig of niets kan uitwerken, plannen die op niets moeten uitloopen; ook Oostfriesch. ‑ Weil. tems, v. Dale teems, tems, Friesch, Noord-Brabantsch teems; Noord-Hollandsch teems, doorslag, haren zeef; Oostfriesch têmse, têms, Wangeroog teimsk, Westfaalsch tiemsche, Noordfriesch tems, Zuid-Deensch tems, fijne zeef, melkzeef, Kil. temse, temst, Teuthon. seve, temes.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
teems , teems , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Bij de boeren. Grote haren zeef om de melk te ziften. Het woord is ook elders gebruikelijk; zie de wdbb.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
teems , teems , teemze , [zelfstandig naamwoord] , ook: temes (West-Westerkwartier) =melkzeef. Hai het n geheugen as n teems. Lek as n teems. Hai slagt deur as n teems = als een blinde vink. ‘t Zel mie es nij doun, tou wat gat dat ‘t weer oetlopt, zee de maaid, dou piste ze in teems (Molema), spottend als iem. iets van belang meent te doen, dat toch niets uitwerkt.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
teems , teems , teemse , melkzeef
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
teems , témes , teems , zelfstandig naamwoord , Grote zeef om melk of wrongel te ziften. Uit Frans tamis.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
teems , timmes , zelfstandig naamwoord , vergiet. Ook wel tèmmes. Waarschijnlijk een verbastering van het Franse tamis, wat “zeef” betekent.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
teems , teems , zelfstandig naamwoord , melkzeef (KRS: Hout; LPW: Lop) Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 127) en de Krimpenerwaard (Van der Ent 1988, p. 104). Zie Taalatlas, afl. 7, nr. 2: melkzeef . Teems komt voor in Holland, Utrecht en op de Veluwe. Zie hoofdstuk 4, punt 7: melken .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
teems , teems , teemse , 0 , teemsen , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook teemse (Zuidwest-Drenthe, noord, Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe) = melkzeef Een pottenrik wör gebruukt veur emmers, teemsen, potten en pannen (Row), (-) de melk oet de emmer in de teems op de bus (Eel), Die iene leers is zo lek as een teems (Odo), Hij het een geheugen as een teemse kan niets onthouden (Eco), z. ook zei
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
teems , tims , zeurkous.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
teems , ti(e)ms , zelfstandig naamwoord , melkzeef.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
teems , timmes , vergiet , Ge moet die érte éfkes in d’n timmes doen want die moete nog wa ûtleeke. Je moet die erwten even in het vergiet doen want die moeten nog wat uitlekken.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
teems , temze , zelfstandig naamwoord , de; zeef bij het melken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
teems , teemus , teems, temes , zelfstandig naamwoord , teemusse, teemse, temese , teemussie, teemsie, temesie , teems, melkzeef Ook temes; [O] teems, haarzeef voor melk
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
teems , teems , melkzeef
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
teems , témus , melkzeef
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
teems , teems , taemse, temes, temis , melkzeef.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
teems , temmes , timmes , zelfstandig naamwoord , vergiet (Tilburg en Midden-Brabant); timmes; vergiet (Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
teems , tèms , zelfstandig naamwoord , vergiet; Henk van Rijen - 'tems, tèmmes'; WBD (III.2.1:173) 'temst' = vergiet, ook 'durslag'; WNT TEEMS - zeef, fijne zeef voor melk; K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - TEEMS: word eigenlijk alleen van die zift gebruikt, waar door men de vers gemolken melk laat lopen, en is dus een zijg of zijpvat. A.P. de Bont – Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zelfstandig naamwoord m. 'temes' - vergiet (test); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - TEMST zelfstandig naamwoord w-m. - teems, haarzeef, fr. sas, tamis; ook een keukengereedschap met veel gaatjes.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal