Woord: zuzen
zuzen , suzen , zuusken
, in de kindertaal voor: wiegen; ook = op schoot in slaap sussen. Oostfriesch süsen, Nedersaksisch süsken = zingend in slaap wiegen; Holsteinsch süschen = schommelen, wiegen. (Zal aan den sisklank ontleend zijn, dien de moeder daartoe gebruikt.) Hiervan: suze; zie aldaar. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
zuzen , suzen , [werkwoord]
, wiegen. || naanjen; nanen; zuzen , kindertaal Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
zuzen , zuzen , [werkwoord]
, 1 schommelen.; 2 wiegen. || naanjen; nanen; schommeln; suzen; zoeien; zoeiken; zòien; zuien Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
zuzen , zuzen
, wiegen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
zuzen , susen , werkwoord
, wiegen, bijv. een poppien even susen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |