elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stronten

stronten , stronte , werkwoord , Mest karren. De joôs benne te stronten.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stronten , stronten , strontjern , zwak werkwoord, onovergankelijk , Ook strontjern (Veenkoloniën, Midden-Drenthe) = bezig zijn met mest; mest over het land brengen of de mestgoot legen Holt de ramen mar wat dichte, zij bint hiernaost an het stronten (Koe), Aj an het stronten gaot, muj die olde aoveral even aover antrekken (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
stronten , stronten , 1) de darmen schoonmaken; 2) bemesten.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
stronten , strônte , bemesten
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
stronten , stronten , stroenten , gieren, met vloeibare mest werken of deze uitrijden.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal