Woord: strompelen
strompelen , stroemeln , strampeln , [werkwoord]
, ook: struumken (niet Stad en Westerkwartier) =strunen, kapen. Voddezuikers stroemeln knòllen van ‘t laand. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
strompelen , strompeln , [werkwoord]
, 1 struikelen.; 2 strompelen. || stroekeln Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
strompelen , stroempele
, strompelen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
strompelen , sjtrómpele , werkwoord
, sjtrómpelde, haet of is gesjtrómpelt , strompelen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
strompelen , strompeln , strumpeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook strumpeln (ti) = 1. struikelen Hie strompelt over zien eigen woorden (Sle), Hij kwaamp te strompeln tussen de koenen (Ruw) 2. gebrekkig gaan Hij strompelde nog wat, hij har een malle klauw had van de roodbonte (Hijk), Klaos löp niet best meer, hij strompelt een beegien (Hav), z. ook stroffeln 3. in er in strompeln intrappen Daor muj veur oppassen, aans kuj der lillijk instrompeln (Sle) *Het beste peerd strompelt wel is zoiets kan de beste overkomen (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
strompelen , strampeln , straampeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook straampeln (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe) = 1. moeizaam lopen, strompelen Hij strampelt er langes (Nsch), Het aold mèens straampelde nog wat um het huus (Bei), Hij begunt aordig te straampeln (Ker) 2. schudden van kaarten, door elkaar mengen van eten, roeren (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) De stokpot strampeln door elkaar stampen (Sle), Doe mijn even een straampelie, ik moe mien koffie straampeln roeren (Eex), De kaorten of het eten deur mekaor straampeln (Rod) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
strompelen , stroemelen
, onvast gaan, wankelen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
strompelen , strompelen
, strompelen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
strompelen , straampelen , strampelen , werkwoord
, 1. strompelen 2. (van aardappelen) tot een flinke struik groeien Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
strompelen , sjtroompele , werkwoord
, sjtroompelde, gesjtroompeld, sjtroompelenterre , strompelen , VB: De aw vroûw sjtroompelde nao boéte. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
strompelen , stroempele
, wankelen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
strompelen , strumpelen , werkwoord
, strumpelen, estrumpeld , strompelen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
strompelen , strampelen
, strompelen, moeilijk lopen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
strompelen , streumelen
, 1. doelloos rondlopen; 2. strompelen, moeilijk lopen; ouwe streumel, oude man of vrouw die nog maar moeilijk kan lopen (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
strompelen , strumpelen
, 1. schudden; 2. strompelen; heen en weer strumpelen, schommelen (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
strompelen , strómpele
, strómpeldje, gestrómpeldj , strompelen, zie ook hómpele Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |