elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: streep

streep , [kus] , strepen , Cecilia met lange strepen, une douzaine de baisers donnés d’un seul trait. Cecilia was niet alleen een lied, maar ook een dans, waaronder gekust wierd.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
streep , striepe , streep. Zie: striepen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
streep , streepe , mannelijk , streep.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
streep , streep , strîpe, strépel , mannelijk , streepe , streep; groote streek land; en strîpe land; strépel ook onz..
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
streep , streep , in: ʼn streep kouk. Zie ook: streek 6.
Studententerm; ʼn streep kriegen; de laagste graad waarmede een student door een examen komt.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
streep , [klap] , strîps , Klappen. Wat kreeg ʼe strîps.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
streep , streep , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Streep houden, rechtuit lopen; meestal in toepassing op een dronkaard. || Hij ken gien streep houwe. Hou streep! Ook als benaming voor stukken land, die lang en zeer smal zijn. || Van custinge van coep van landt, groet omtrent twie maden off weynich myn, gelegen aen vier strepen, Hs. T. 49, f° 4 r° (Krommenie, a° 1582), prov. archief. Twee streepen landts leggende inden ban van Westzaenen, Hs. T. 50, f°13 v° (a° 1598), aldaar. Die plas mit die twee langhe strepen (in de ban van Westzaanden), Hs. T. 118, f° 54 v° (a° 1564), aldaar. Engel Allerden, genaemt de Streepen; Engel Kees Heynnen, de noorder-(suyder-) streep, Maatb. Assend. (a° 1635). De Lange Streep (stuk weiland op de Koog). – Evenzo elders in N.-Holl. || Aelbrecht Gillis zone I strepe doir siin hofstede (onder Beverwijk, 13de e.), Hs. v. Egmond, f° 35 v°. – In Friesl. in dezelfde zin stripe (vgl. HALBERTSMA 476 op bouwstripe). – Zie verder de samenst. bijlstreep, HOEPSTREEP op hoep, Koggersstreep, Nelkestreep, Nolstreep, SCHOTESTREEP op schot II, Timpstreep.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
streep , streep , zie streek * 3; ʼn streep kouk = een lang, smal stuk koek, vergelijk koukhouen *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
streep , strîps , Klappen. Wat kreeg ʼe ʼn strîps!
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
streep , striep , streep  , striepke , streep, striepke, striepe Ein striepke veur hebbe, de voorkeur hebben.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
streep , streep , strepe; strebe , [zelfstandig naamwoord] , 1 streep. n Streep mit kriet. Fig. Dat is n streep deur de reken = een grote teleurstelling. Der löpt n streep deur = hij is niet recht snik. (Een schuine streep op ‘t wapen duidde onechte geboorte aan.).; 2 visnet(Zoutkamp). De streep ophoalen.; 3 reep. n Streep kouk.; 4 boan in n ròk; zie boan. Zai mout n streep in de ròk hebben.; 5 de Duitse grens. Wat over de strepe bringen = smokkelen.; 6 Strook. n Streep laand.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
streep , streepke , [zelfstandig naamwoord] , stenen padje, een klinker breed, b.v. tegen wier op. , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
streep , streeps , [zelfstandig naamwoord] , strips , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
streep , striepe , zie strepl
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
streep , sjtriep , mannelijk , sjtriepe/straepe , sjtriepke/sjtraepke , reep; strip, strook. ’n Sjtriep in höbbe: dronken zijn.; sjtraep streep
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
streep , streep , grens, b.v. tussen twee landen of twee percelen grond.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
streep , strepe , strepie , streep.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
streep , striep , striepe , 0 , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook striepe (Zuidwest-Drenthe, zuid) = streep over een graankorrel
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
streep , streep , strepe, strebe , 0 , strepen , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook strepe (Zuid-Drenthe), strebe (Veenkoloniën) = 1. streep Op papier trek ie een lien en op de grond een streep (Eev), De poter mout op de streep poten precies op de loodrecht op de voren staande strepen (Taa), Die mit die strepen is een hoge ome rangstrepen (Eli), Hij was zo doen, hij zat wied boven zien streep maat (Exl), Dat is iene mit een streepien onder de starte, zegt de boeren van een moorvullegie (Hav), (fig.) Wij hebt er maor een streep under zet de zaak afgedaan (Bor), Hij is over de strepe egaone te ver (Hgv), Daor lop een streep deur die heeft ze niet allemaal op een rijtje (Sle) 2. deel van een reep (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) Wij kunden elk twie streepies, ...blokkies kriegen (Sle), Breek mij maor tweei streep sukkelao of (Eex) 3. milimeter Dat stuk iezer het een deursnee van 3 streep (Ass) 4. strook (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Hij hef bij het mèeien een streep staon laoten (Dro), z. ook straol
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
streep , stréép , striép , streep. mv. stréép, striép. verkl. striepke.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
streep , streep , streep
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
streep , stripke , streepje , Bè héúr lup’ter 'n stripke dur. Bij haar loopt er een streepje door. Zij is niet helemaal normaal.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
streep , striepe , zelfstandig naamwoord , de 1. lange, smalle strook grond of al dan niet brede houtwal 2. dun dier, bijv. in een striepe van een koe
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
streep , strepe , streep , zelfstandig naamwoord , de 1. streep, lijn 2. smalle strook 3. spoor van vuil
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
streep , sjtriëp , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjtriëpe , sjtriëpke , streep , VB: 'r Haw zoe e knuddelewérk geliéverd dat de mèister 'm 'nne sjtriëp d'rdoerheen haw gezat.; grens sjtriëp; aangeschoten (aangeschoten zijn) 'n haf sjtriëp ién hebbe; 'n sjtriép ién hebbe dronken (dronken zijn) 'n sjtriép ién hebbe.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
streep , unne striejep trekke , een streep trekken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
streep , striejep , striepke, strepke , streep
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
streep , stripke , streepje.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
streep , strepe , zelfstandig naamwoord , streep.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
streep , stripke , streepje
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
streep , striejp , striepke, stripke , streep , Zalle wèij er ’n dikke striejp ónder zétte? Zullen wij er een dikke streep onder zetten?, ’r Lupt bèij hum ’n striepke dur. Er loopt bij hem een streepje door. Hij is niet goed wijs., Stripke veur hébbe. Streepje voor hebben.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
streep , striepke , zelfstandig naamwoord , streepje (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
streep , streep , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , strepe , streepke , streep
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
streep , strêep , zelfstandig naamwoord , stripke , streep; WBD strêep (II:917) - streep (als dessin), ook 'streejp'; Dirk Boutkan (1996) - meervoud  streepe; Naast sing. 'streep' ook 'strêep' (blz. 32, 36); Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - STREEP zelfstandig naamwoord  v., Fr. ligne, zie wdbb. smalle strook grond; haarscheiding; stripke - streepje; R.J. 'daor hah ze wel 'n stripke veur'; Cees Robben – Nog gin stripke wèèzer’ (19830916); WBD III.4.4:287 'streepje' = millimeter; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 32) stripke; — verkleinwoord van 'strêep', met vocaalkrimping; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - STREĚPKENSGOED zelfstandig naamwoord o – gestreepte stof
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
streep , straep , straepe , stripke , streep
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal