Woord: straks
straks , strak , straks
, bijna. , Ik was dat strak vergeten. Meer = niet lang, in korten tijd. Bijv. Wij zullen strak komen. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
straks , straks , bijwoord
, later, aanstonds. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
straks , strak , bijwoord
, In verkl. strakkies. De vorm straks is, gelijk in de meeste tongvallen, ongebruikelijk. – a) Aanstonds, zo meteen. || Ze komt strak terug. Ik zel ’et strak wel doen. Wacht maar tot strakkies. – b) Zoëven. || Ik heb er strak ook al ’eweest. Hij was strakkies niet thuis. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
straks , strakkes
, straks. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
straks , strak , strakkies; strakjes , [bijwoord]
, 1 zo pas. Hai het hier strak nòg touhòllen.; 2 zo meteen. Hai komt strakjes. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
straks , strak , strakke, strakkes
, een poosje geleden, straks. strak was ie hier. Ik mot strak gaon Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
straks , strak , bijwoord
, 1. Variant van straks. | Dat komt strak wel. 2. Zoëven, zeer kort geleden. | Strak was ie hier nag. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
straks , strakken , bijwoord
, Variant van straks (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
straks , strakkies , straks , bijwoord
, Ook straks = straks Ik kom straks wal even bie die langes (Bco), De naobestaonden hebt het strakkies niet aarg roem (Die), Dat wordt nog lastig mèeien strakkies (Hijk), Strakkies mieter ie der of (Dwij) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
straks , strak
, straks, op een enigszins verwijderd tijdstip in het verleden of in de toekomst. ook strakke. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
straks , sträks
, straks. Ook: tammee / tammee Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
straks , sjtrak , bijwoord
, straks Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
straks , strakke
, straks Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
straks , strak
, straks. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
straks , strakke , bijwoord
, over korte tijd, even geleden (Helmond en Peelland); strakke; straks (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
straks , strakkes
, 1. straks 2. zopas , Ich kòm strakkes nog effe langs. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
straks , strakkes
, straks, strakjes Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
straks , strak , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, sterk Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
straks , strak , strakkes, strakke , bijwoord
, straks; de-strak, de-straks, de-strakkesstraks; estrakke straks, zo-even Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
straks , strak , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, straks (van STRAK met adverbiale s); Henk van Rijen - strak(ke); Wòcht mar tòe straks, Cees Robben - strak maok ik dieje lòsse zêûm van oewe jas wèl; ...strak zèèdet ammol meej mèn êens... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Wès wèèn tòch fèèn); Henk van Rijen - 'A-me naa strakke wè aanders krèège, is-t vurmekaare'; Gaotie ons strak de oore waase... (Henriëtte Vunderink, Kaajgaaf, uit: Tis de moejte wèrd; 2011); B strak - straks; WBD III.1.4:303 'strak' = streng; WBD III.4.4:8 'strak' = onbewolkt; 'strakke lucht' = bestendig weer; Bosch strakke - straks; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - STRAK bw. - straks, later, aanstonds; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1962 - strak, bijw. 'strak' - straks; J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - STRAK of STRAKS, voor 'bijna'. B.v. 'ik was het strak vergeten', dat is 'haast' gelijk men ook wel elders zegt. C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) – STRAK bw-straks; verwijst naar een niet zeer nabije toekomst of naar een niet lang vervlogen verleden; in het laatste geval soms versterkt met 'toe' of 'toen' en dikwijls in de vorm 'strakke': toe strakke - daar straks. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
straks , straks
, straks niet ook; natuurlijk wel Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |
straks , strakkes
, straks, strakjes Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |