elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stoop

stoop , stoop , zelfstandig naamwoord , in de uitdr. hoop over stoop, zie op hoop.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stoop , stoop , bijwoord , In de uitdr. stoop kijken, stuurs, zuur kijken. Evenzo in W.-Friesl. – Daarvoor zegt men in de Wormer stoops kijken; zie stoops.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
stoop , stoup , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. Stuurs, nors, nijdig. | Wat koik je stoup. 2. Stijf, uit de hoogte. Vgl. Boek. onder stoop (II). Mogelijk is het woord verwant met stoof, stobbe. Zie het N.E.W. onder stoof-2.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
stoop , stòòp , zelfstandig naamwoord , stoop. Grote metalen kan waarin de melk vervoerd werd naar de melkfabriek. Na de komst van het mechanische melken en het vervoer per container werd de laatste stòòp (ook: mèlkbus en ròmstòòp) plechtig ten grave gedragen. Het verkleinwoord van stòòp is stupke. Dat waren kleinere, meest geëmailleerde kannetjes die vooral als drinkkan werden gebruikt, bijvoorbeeld als men op het veld ging werken tijdens de hete oogstdagen. De oorspronkelijke inhoudsmaat van de stòòp was 2,5 liter.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
stoop , stóóp , grote kruik.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
stoop , stôôp , zelfstandig naamwoord , stôôpe , stôôpie , [Phk] stoop (inhoudsmaat van 2,2 liter) Effe bij d’n tummerman een stôôp teer hale
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
stoop , stoop , zelfstandig naamwoord , melkbus (Eindhoven en Kempenland); stupke; verkleinwoord; kruikje (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
stoop , stôop , zelfstandig naamwoord , vat voor vloeistof
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal