Woord: stoffer
Stoffer , Stòvver , [eigennaam]
, mansnaam. Stòvvers, geslachtsnaam. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
stoffer , stòvver , [zelfstandig naamwoord]
, zie: stubber. , (Stad) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
stoffer , stoffer , 0
, stoffers , stoffer Veeg dat ies even op mit het stofferdie (Dwi), Zij warkte mit stoffer en blik (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
stoffer , stöffer
, ragebol. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
stoffer , stoffer
, stoffer Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
stoffer , stofvèrke , zelfstandig naamwoord
, handveger (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |