Woord: stiefelen
stiefelen , stittjen , [werkwoord]
, 1 draaiend lopen, wijs stappen.; 2 lopen zonder wat uit te voeren. Zai stittjet hail dag deur hoes hìn. || stattje; stittje Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
stiefelen , stiefele
, lopen Rond stiefele Rond lopen (met laarzen); gaan, lopen D’r op af stiefele Er naar toe gaan. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
stiefelen , stiefelen
, zie stekkeren Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer. |
stiefelen , stiefele , werkwoord
, 1. Met grote stappen lopen. 2. Onzeker, onvast lopen. Uit Duits stiefeln. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
stiefelen , sjteevele , werkwoord
, sjteevelde, haet of is gesjteevelt , iemand de deur uitwerken; gaan, lopen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
stiefelen , stiefele
, stevig door loëpe. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
stiefelen , stiefelen
, stiefelen, estiefeld , haastig of op een opvallende manier lopen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
stiefelen , stiefelen
, lopen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
stiefelen , stiefelen
, kordaat, op hoge poten lopen. Döör stiefelt ie weer ene ‘hij gaat er weer op af’ Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
stiefelen , stiefele , werkwoord
, lopen, met kleine pasjes. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
stiefelen , sjtiévele , werkwoord
, sjtiévelde, gestjiéveld , doorstappen , (flink doorstappen) sjtiévele VB: Wit van de kolèr kaom 'r op ôs aongesjtiéveld. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
stiefelen , stieffele , stíéve
, lopen, snel ergens heen gaan Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
stiefelen , stiefelde
, liepen Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg. |
stiefelen , stiefele
, met korte pasjes driftig lopen Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
stiefelen , stevele
, steveltj, steveldje, gesteveldj , snel, doelbewust stappen , Dao kwoeam d’r aan gesteveldj. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
stiefelen , stevele , werkwoord
, steveltj, steveldje, gesteveldj/stiefeltj, stiefeldje, gestiefeldj , op een bepaalde manier, met korte, forse pasjes, lopen, ergens op afgaan; dao kumptj tjer aangesteveldj – daar komt hij aangelopen ook stiefele; stiefele zie stevele Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
stiefelen , stiefele , werkwoord
, doorlopen, stevig, stevenen; stevelen doorlopen, stevig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
stiefelen , stiefele , zwak werkwoord
, stiefele - stiefelde - gestiefeld , flink stappen; R sloffen, langzaam (en vaak moeizaam) lopen; Daor kómt ie òngestiefeld. R Daor kwaampie ònstiefele. WBD III.1.2:136 'stiefelen' = vlug lopen; 146 idem = waggelen; Steeds korte ie; - Van Du. 'Stiefel' = laars; C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) – STIEFELEN onov. ww - met opvallende tred ergens op afgaan, meestal met de bijbetekenis: moedig benaderen. Niettemin enigsz. ironisch gebruikt. Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - STISSELEN - hard loopen (met hebben en zijn): Hij stisselde veurbij Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
stiefelen , stiefele
, stiefelde – gestiefeld , hardlopen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |