Woord: steenoven
steenoven , sténoave , mannelijk
, steenfabriek. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
steenoven , sjteinaove , mannelijk
, sjteinäöves , steenoven. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
steenoven , sténoove
, 1) steenoven, bedrijf waar metselstenen, straatklinkers, dakpannen e.d. worden gevormd en gebakken; 2) toponiem in Meijel. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
steenoven , stènoven
, steenfabriek. haolt ’s wa stéén aon de stènoven in De Reek, haal eens wat bakstenen bij de steenfabriek in Reek. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
steenoven , stenoove
, steenfabriek Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
steenoven , stinoove
, steenoven, steenfabriek Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
steenoven , steînoôve , steînoeëve , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, steînoôves/steînoeëves , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); steenoven Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
steenoven , stinoove , zelfstandig naamwoord
, steenoven, oven van een steenfabriek; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1962 - zelfstandig naamwoord mannelijk - steenoven, steenbakkerij; LDM - Voor het bestaan der steenfabrieken werd de baksteen gestookt in veldovens. Als de boer een stuk grond had waar veel leem in zat, was dat geen goede teeltgrond, omdat deze het hemelwater niet doorliet. De boer verkocht die leem dan aan een nabij staande steenoven of zette er zelf een. Zo waren er in de Berkdijk de ovens van de Gebr. Brekelmans, Jan v. Pelt en Bartje Wouters. Ook in de Reit was er een. Het Gemeente-Archief bevat verschillende namen van personen die het bedrijf van steenbakker uitoefenden bijv. in 1848 D.J. v. Pelt (2 mannelijk volwassen werklieden), Corn. A. de Kok (3 mannelijk volwassen werklieden), Jan Baptist Smulders (6 mannelijk volwassen werklieden), Joh. v.d. Hout (9 mannelijk volwassen werklieden). In 1853 J.F. v. Dun (2 mannelijk volwassen werklieden). In 1881 waren er elf maar ze worden niet meer met name genoemd. (…) Ging men de oven aansteken, dan moest dit op het gemeentehuis worden aangegeven met de juiste tijd, dag en uur en de plaats waar deze steenoven was opgezet. Die tijd werd dan door de stadsomroeper door de gemeente bekend gemaakt. Dan wist de burgerij wanneer ze 's avonds een rode gloed in de lucht zagen, dit niet het gevolg was van een brand, maar van een steenoven. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 3 ‘De stadsomroeper; NTC – 2-12-1950); Interview dhr. Van den Aker – 1978 – “Bij de Kluit was dè, hè…bij den ouwe stinoove van Stevens…want daor heej mèn vadder ok gewèrkt.” (transcriptie Hans Hessels 2014) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |