Woord: standaard
standaard , standoar
, (klemtoon op: doar), in de uitdrukking: bie standoar blieven (= vout bie koel hol’n) = zich bij zijn bedrijf of beroep bepalen, zich er geheel aan wijden. Ook: in een gesprek, enz. bij het onderwerp blijven, niet uitweiden of geene zijsprongen maken. – Staat voor: standaard, standerd = banier, vaandel, Nedersaksisch standare, Angel-Saksisch standard, Fransch étendard, Italiaansch stendardo, Spaansch estandarte, Middeleeuwsch Latijn standardum. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
standaard , stendĕrt
, ond. molen, 35. Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94 |
standaard , standeler , [zelfstandig naamwoord]
, nevenvorm van stander niet Westerkwartier Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
standaard , stander , [zelfstandig naamwoord]
, 1 stander. Piebe-, klaaier-, parrelplustander.; 2 staande losse plaat achter het open haardvuur, de achterploat.; 3 houtmaat, 1 1/2 registertun. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
standaard , standoal , [zelfstandig naamwoord]
, nevenvorm van standoar. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
standaard , standoar , [zelfstandig naamwoord]
, alleen in de uitdrukking: hai kin zok nait bie standoar hollen, hai kin nait bie standoar blieven = 1°. hij kan zich niet bepalen tot zijn1 hij kan zich niet bepalen tot zijn taak.; 2 hij dwaalt telkens van zijn onderwerp af. Dou ik weer tou standoar kwam = toen ik weer tot bewustzijn kwam.... , (niet in Stad en Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
standaard , standard , standerd
, 1) standaard, voetstuk van een molen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
standaard , stander , staander , zelfstandig naamwoord
, de 1. fietsstandaard 2. as van een standaardmolen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
standaard , standerd
, 1. standaard; 2. voetstuk van een molen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
standaard , stäönder , mannelijk
, stäönders , stäönderke , standaard , De fiets oppe stäönder zètte. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |