elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: stalkaars

stalkaars , stalkaars , "dwaallicht of dwaaslicht. Het wordt alzoo genoemd, omdat het zich voornamelijk bij en in de stallen vertoont; dit doet het ook bij kerkhoven en moera
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
stalkaars , stalkars , dwaallichtje. De stalkarsen zijn de zielen van ongedoopt gestorven kinderen. Het zijn waarschijnlijk dezelfde verschijnselen als de gloejige mennekes, die in de Peel rondzwerven en de zielen zijn van de burgemeesters, die wederrechtelijk de grenzen verlegd hebben.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
stalkaars , stalkèèrs , zelfstandig naamwoord , moeraslicht, verbeeldt de ziel van een ongedoopt kind. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. * Mr. I.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch taal-eigen, 1836: stallicht: dwaal- of dwaaslicht. * Prof. dr. A.A. Weijnen, Etymologisch Dialectwoordenboek 1996: mogelijk oorspr: dooplicht, waarbij wezen en ongedoopte kinderen werden verwisseld.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
stalkaars , stalkars , dwaallichtje
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal