elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: spil

spil , spille , vrouwelijk , spil.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
spil , spil , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Staande as in molens. Zie de wdbb.; elders is het woord (behalve als scheepsterm) vrouwelijk. – Ook de samenst. zijn natuurlijk onzijdig, b.v. het bovenspil, dat zich boven in de molen bevindt, het steenspil (in olie- en pelmolens), waardoor de stenen in wenteling worden gebracht, enz. – Vgl. kegelspil.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
spil , spil , 1). sport tusschen de pooten v. e. stoel; 2). nij spil, noemt de kooiker jonge eenden die pas op de kooi aankomen.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
spil , spille , spil. De spille wůůr het umme dräit.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
spil , spil , [zelfstandig naamwoord] , Geld is de spil, doar ales om draait.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
spil , spille , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , spiln , spilken , spil, as
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
spil , spèl , mannelijk , diarree án de spèl zien Diarree hebben (buikloop).
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
spil , spèl , an de spèl zin, aan de diarree zijn.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
spil , spille , spil.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
spil , spil , spille , 0 , spillen , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook spille (Zuidwest-Drenthe) = 1. as, spil Bij een andriefasse zit een spille (Bro), De spil van de geubel mus smeerd worden (Exl), (fig.) Die man, dat is de spil, waor alles umme dreeit (Hol) 2. spijl van de stoel (Zuidwest-Drenthe, Veenkoloniën) Kiender, niet mit de bienen op de spillen (Zdw), z. ook spiel
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
spil , spèl , dunne mest.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
spil , spille , spil
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
spil , spille , spil.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
spil , spél , diarree , De kalver zén ôn't spél, dé moet gaauw verandere anders gee'get fout. De kalveren zijn aan de diarree, dat moet vlug veranderen anders gaat het mis.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
spil , spille , spil , zelfstandig naamwoord , de 1. dunne, ijzeren staaf 2. stoelspijl 3. spijl in een spinnenwiel 4. (vaak verkl., gezegd door kinderen onderling) erg dun, mager iemand 5. as e.d. waar iets om draait 6. centrale of dominante persoon
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
spil , sjpêl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjpêlle , - , spil , sjpêl VB: 'r Sjpëult sjpêl bié S.C.G.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
spil , sjpêl , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , sjpêlle , sjpêlke , spil , sjpêl VB: 'nne sjpêl ês d'n hoüte pelèr aon 't begên van de lëun van 'nnen trap.; pilaar (houten pilaar van trapleuning) sjpêl VB: 'n sjpêl zit aon 't begên van de lëun van 'nnen trap.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
spil , spille , zelfstandig naamwoord , spil, as. Zie ook: asse.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
spil , spel , spul , zelfstandig naamwoord , diarree (Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant); spul; spel (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
spil , spèl , splèèt , zelfstandig naamwoord , spel; diarree; WBD et spèl hèbbe, òn et spèl zèèn/ staon, spèlle - diarree hebben, ook genoemd: (et) scheet/schèèt hèbbe, òn et schèèt zèèn WBD spèl - diarree (van een varken); Antw. SPEL mv. spelen/spellen - spel; speelschheid, speelzucht; ruimte; moeite; A.P. de Bont – zelfstandig naamwoord m. 'spel' - diarree: 'Aan de spel zen'; K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - SPIJLEN of SPELLEN - dun kakken; doch wordt meest van dieren gezegt, die dus ook 'aan den spel zijn'. C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal – SPEL m - aan de spel zijn - diarree hebbent de koeie zen gedurig on de spel.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal