Woord: spar
spar , sper , vrouwelijk
, soms spar. Meer zegt men spaar. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
spar , sparre , spaore , vrouwelijk
, balk, lat, spar; daksparre; spaore (Overijs. Heino) spar, dakspar. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
spar , spar
, eene hoendersoort, grijs en zwart gespikkeld. Te Wildervank te koop (1872): “Een toom kippen (sparren),” enz. Ook Goorecht Zie: spaarde hen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
spar , spóren
, Dakspóren, daksparren. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
spar , spóren
, Dakspóren, daksparren. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
spar , spaar , spaarboom , [zelfstandig naamwoord]
, ook: spareboom (Westerkwartier); sparrebome (Stad) =spar. Ook de den heet vaak spaar. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
spar , sparre
, spar. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
spar , spar , sparre , 0
, sparren , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook sparre (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën) = spar Een sparre was hier vrogger een fiene denne (Zdw), Hij hef een blauwe spar in de tune (Klv), Aj een mooie kerstboom hebben wilt, moej een spar oetzuken (Zwig) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
spar , spaar
, spar. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
spar , spaore
, (Kampereiland, Kamperveen) rondhout van boven naar beneden voor een rieten dak, dakspar Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
spar , spârre
, spar. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
spar , sparre , spar, spurrie , zelfstandig naamwoord
, de 1. denneboom 2. fijnspar 3. spurrie Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
spar , sjpar , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, sjpare , - , spar , VB: 'nne Kiësboüm ês 'nne sjpar en gèinen dèn. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
spar , sparre , zelfstandig naamwoord
, spar, dennenboom. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |