elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: aangetrouwd

aangetrouwd , ángetrouwd , aangehuwd ángetrouwd is ángeschete telt niet zo mee in een familie.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
aangetrouwd , aangetrout is aangeplėk , aangehuwde familie wordt vaak niet als echte familie erkend.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
aangetrouwd , angetrouwd , antrouwd, an etrouwd , Ook antrouwd (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe), an etrouwd (Zuidwest-Drenthe) = aangetrouwd Het is een angetrouwde neve van mij (Nije), Hie hef het er niet best, hie is ok antrouwd (Sle), Heb ie het grootste woord mar niet, Jochem, per slot van rèken bi’j ok nog mar an etrouwd (Flu), Ik bin maor antrouwd, ze habben mai niks in de reken (Rod), Zoas de boer zei: Kiender, wij bint nou onder menare, moeder was toch maor an etrouwd (Hgv) *Angetrouwd wordt nooit gien eigen (Zwe), ook zelfst. Angetrouwden wordt nooit gien eigen (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
aangetrouwd , ôngetrèùwd , aangetrouwd , Ôngetrèùwd is ôngescheete zin ze vruuger, dé betiikend dé ge van de kaauwe kant zé. Aangetrouwd is aangescheten zei men vroeger, dat betekent dat je bij de koude kant hoorde.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
aangetrouwd , antrouwd , angetrouwd , bijvoeglijk naamwoord , aangetrouwd, aangehuwd
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
aangetrouwd , èngetrèùwd , aangetrouwd, schoonfamilie , Èngetrèùwd is mèr èngedèùwd. Aangetrouwd is maar aangeduwd. Aangetrouwden zullen nooit echt tot de eigen familie behoren.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
aangetrouwd , aangetrouwdj , bijvoeglijk naamwoord , aangetrouwdje , aangetrouwd; aangetrouwdj is aangesjete – aangetrouwde familieleden worden meestal niet erg gewaardeerd
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
aangetrouwd , aangetrawdj , aangetrouwdj , bijvoeglijk naamwoord , eerste vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Nederweerts, Ospels; aangetrouwd
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
aangetrouwd , òngetrouwd , bijvoeglijk naamwoord , aangetrouwd; MP gez.  Òngetrouwd is òngescheete. Frans Verbunt - òngetrouwd is òngedouwd - je hoort niet echt bij de familie; WBD III. 2. 2:79 'aangetrouwde dochter' = schoondochter; WBD III. 2. 2:79 'aangetrouwde zoon' = schoonzoon; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bnw. aangetrouwd, aangehuwd: 'Aangetröwd is aangescheite' de band met aangetrouwde familie is niet innig, waaruit zich dan sekundair de bet. ontwikkelt van: aangetrouwde familie is bij de bloedverwanten niet in tel.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal