Woord: sopketel
sopketel , sopkétel , mannelijk
, wasketel. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
sopketel , sopkaetel
, kaetel woari de wes wuurt gekokt; de sopkaetel woort ok gebroekt aster en vaerke woort geslâcht; um ut water in heit te stoake en um d’r k’rboêt i te make. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
sopketel , sópkittel
, stookketel waarin het veevoer gekookt wordt. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
sopketel , sopkettel
, ook soppot, ketel waar het voer voor de varkens in gekookt werd, en ’s maandags de was. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
sopketel , sopkeetel
, varkensketel Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
sopketel , sòpkeetel , sòpkittel , zelfstandig naamwoord
, R boven het haardvuur hangende ketel; A.P. de Bont – zelfstandig naamwoord m. 'sopketel' - grote ketel waarin de 'sop' voor koeien boven het haardvuur werd gekookt; WBD sopketel (de ketel waarin het veevoer wordt gestookt); A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Braban (1937) - Blz. 114: 'kittel' niet in T. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |