elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: giroffel

giroffel , snoffel , vrouwelijk , gesnoffel, anjelier.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
giroffel , snuffelkes , meervoud , anjelieren (dianthus), kleine anjer.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
giroffel , snòffels , zelfstandig naamwoord , anjelieren (dianthus). Tweejarige kleurige plant die bijna elke dorpstuin siert.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
giroffel , snuffelkes , anjers.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
giroffel , snoffeltjes , zelfstandig naamwoord , anjelieren, Dianthus. * Dr. Jan Stroop, Sprekend een West-Brabander, deel 1 en 2, 1981: oorspr. uit Italië: Angera, * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Frans woordenboek: girofle, ginofle: sjinoffel, senoffel.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
giroffel , snóffels , snuffelkes , anjers , Die snóffels die ge in'new'wen hof hét, die ruuke me toch lékker, óngeléúfelek. Die anjers die je in je tuin hebt die ruiken heel lekker, ongelooflijk.
Iederiin moes van die snuffelkes in d’n tûin hébbe, al was't mér vur de ruuk. Iedereen moest van die kleine anjers in de tuin hebben, al was het maar voor de reuk.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
giroffel , snuffelkes , anjers
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
giroffel , snoffels , kleine anjers
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
giroffel , snoffeltjes , anjertjes.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
giroffel , snoffeltjes , anjers
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
giroffel , snóffel , snuffelke , anjer
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
giroffel , snôffeltjes , (E,B) kleine anjers
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
giroffel , snoffel , sjenoffel, snuffel , zelfstandig naamwoord , anjer (Helmond en Peelland; Tilburg en Midden-Brabant); sjenoffel; anjer (West-Brabant); snuffelke; verkleinwoord; anjer (Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
giroffel , snòffel , zelfstandig naamwoord , "plant die tot het geslacht Dianthus behoort (zie onder) ofwel de anjelieren; circa 300 variaties. De Tilburgse aanduiding snòffel duidt op de welriekendheid: snòffele = snuffelen = ruiken aan. - tros-anjer (Dianthus barbatus); - Henk van Rijen –  gras-anjer (Dianthus plumarius); zie lievermènneke; N. Daamen - Handschrift 1916 – ""snoffels - anjelieren""; De Wijs – wè staode toch te snuffelen… -k’ruuk liever kruinaogels (seringen) dan snoffels (anjers), mun dalidassen staon schôon maar ruuken nie (10-03-1967); Cees Robben – Welke blomme wilde op oew begraofenis? Snoffels... dalidas.. paosblomme.. of stinkerkes... (19850118); Cees Robben – Ik ruuk liever snoffels as kruinaogel... (19670519); WBD III.4. 3:357 snoffel - anjer (Dianthus), ook genoemd: stinkende juffers; WBD III.2.1:425 snoffel, boeresnoffel = duizendschoon, ook: lievermenneke; Bosch snoffelke - kleine anjer; Hees sjenoffel (I:74); Jan Naaijkens - Dè's Biks – snoffels zelfstandig naamwoord  - anjelieren (dianthus); Goem. JENOFFEL zelfstandig naamwoord vr. J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - JENOFFEL. De duizend-schoonen worden hier genoemd 'boeren-jenoffels'. K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GENOFFEL: een bloem, anjer, anjelier. Zie Kil. en Plant. A.P. de Bont – snòfəl, zelfstandig naamwoord vr. 'snoffel' 1) anjelier; 2) vrouwelijk geslachtsdeel, snᴐfəl, zelfstandig naamwoord vr. 'snoffel' - anjelier (de oudere, welhaast verdwenen klankvorm v. h. woord). Str. snoffel (1:111); Etymologie; WNT - lemma Genoffel (1887): Naam van eene plant, behoorende tot de familie der Caryophyllaceae en tot het geslacht Dianthus; Dianthus Caryophyllus L. (OUDEMANS, Flora, 2, 630). Het woord genoffel is verbasterd uit geroffel (bij DODON. 278 a [ed. 1608] ook groffel), ontleend aan fr. girofle, waarnevens sp. girofle, girofre, it. garófano, ontstaan uit gr. καρυόφυλλον (DIEZ, Etym. Wtb. 1, 204). De genoffel is dezelfde plant, die thans anjelier heet: reeds bij KIL. [1599] worden de namen angheliere, angiere en ghenoffel gelijkgesteld. (...) Al deze Romaansche, Germaansche en Slavische namen worden ook gebezigd voor eene geheel andere plant, afkomstig uit de keerkringslanden, behoorende tot de familie der Myrtaceae (OUDEMANS 2, 684), en welker gedroogde bloemknoppen bij ons kruidnagelen heeten (hd. gewürzelfstandig naamwoord elke). Ons woord genoffel echter wordt alleen toegepast op Dianthus Caryophyllus, maar is thans in de algemeene taal weinig meer in gebruik."
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal