elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: snoep

snoep , snoup , [zelfstandig naamwoord] , snoepgoed. || snuierij , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
snoep , snuup , snoep.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
snoep , snuup , sneup, snoep , 0 , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe). Ook sneup (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe), snoep (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe) = snoep Ze hef lange een winkeltie had, waor ze snuup, tebak en drinken verkochte (Hol), Geef dat kind asjeblieft gien sneup mèer (Hijk), z. ook bij snuupien, Een schaop kreeg een kruuslatte um de hals, zodat e niet op de snuup kun gaon kon uitbreken om elders wat te ‘snoepen’ (Dwij), z. ook bij snuper, snuperd
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
snoep , [lekkernij] , snoep , snoep. verkl. snuupke.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
snoep , snuup , snoep , zelfstandig naamwoord , et, de; snoepgoed
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
snoep , snób , zelfstandig naamwoord, mannelijk , (Nederweerts, Ospels) snoep(goed)
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal