Woord: snauwen
snauwen , snauen - grauen
, tautologie en alliteratie: hij deet niks as snauen en grauen = is altijd even bits en onvriendelijk, doet niets dan een ander toegrauwen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
snauwen , snouwe
, snauwen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
snauwen , snauen , [snaŭm̥] , zwak werkwoord
, snauwen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
snauwen , snauwen , snaauwen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook snaauwen (Veenkoloniën) = snauwen Ie hoeft niet zo tegen mij te snauwen, ik heb oe toch niks edaone (Ruw), Ie hoeven niet zo te snauwen, ie kunt het mit grauwen wel of (Mep), Nooit een gooud woord, doout niks as grauwen en snauwen (Zey) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
snauwen , snaauwen
, snauwen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
snauwen , snauwen
, snauwen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
snauwen , gesnaauwd
, gesnauwd , Wór’t begient te naauwe, daor wordt gesnaauwd. Waar het begint te spannen, daar wordt gesnauwd. Als er armoede is, is er ook dikwijls ruzie. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
snauwen , snauwen , werkwoord
, 1. snauwend spreken 2. een bijtende beweging maken 3. (bij vergelijking, van een varken) snauwende geluiden maken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
snauwen , sjnawwe , werkwoord
, sjnawde, gesjnawd, sjnawweneterre , snauwen , VB: 'r Kênt neet gewoen kalle, 't môt altiéd mer sjnawwe. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
snauwen , snáúwe
, snauwen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
snauwen , snaauwe
, snauwen. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
snauwen , naawe
, ruzie maken , ’t zen jille goeie mèèse, mar toch naawetur nogal is = het zijn hele goede mensen, maar toch maken ze geregeld ruzie- bende giestere op de vergaoderieng gewiest? nie, nou t’eetur nogal genaawd ek gewort = ben je gisteren op de vergadering geweest? niet, nou ik heb gehoord dat ze flink woorden hebben gehad- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
snauwen , snèèwe
, snauwen , Snèèw nie zó, ik héb ók ’n moeder. Snauw niet zo, ik heb ook een moeder.In de veronderstelling dat je tegen je moeder niet snauwt. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
snauwen , snawwe , werkwoord
, snauwen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
snauwen , snaawe , zwak werkwoord
, snaawe - snaawde - gesnaawd , snauwen; Snaauwt nie zo, ik heb ok en moeder gehad. GR gin vriendelek woord, mar ene snòb èn ne snaaw; Antw. SNAUWEN: Hauwen en snauwen Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |