elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schuifelen

schuifelen , schuifelen , werkwoord , op de handen, op eenen stok enz. fluiten.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
schuifelen , schijffelen , (van Halsema) = ontduiken.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
schuifelen , schoegeln , [werkwoord] , 1 schuifelen.; 2 schontjen. Hai schoegelde der hin as n hounderdaif.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schuifelen , schoeveln , [werkwoord] , 1 schuivend gaan. Dou ‘t òflopen was, schoevelde ain hierhin en aander doarhin.; 2 heen en weer schuiven. Op stoul hinneweer schoeveln; dan ook schovveln. || schovveln
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schuifelen , schiefele , keilen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
schuifelen , schufele , keilen. Moi jongeswèrrek; schufele ovver ’t waoter. Leuk jongenswerk; keilen. over het water.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
schuifelen , schoegeln , 1. schuifelen. 2. schontjen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
schuifelen , schiffelen , schudden: de kaarten schiffele
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
schuifelen , schoefeln , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , 1. schuifelen Het olde meinse schoefelde wat over het padtie (Dwi), Met Zuudlaorder maark is het zo drok daj allain mor schoefeln kunnen (Zui), Niet zo schoefeln, ie mut de benen opbeuren (Hol) 2. kruipen De hounder schoefeln in een houkie op het rek (Ros), Bij een onweersbui schoefelt de koenen bij mekaor gaan ze bij elkaar staan (Bor) 3. sloffen IJ kunt wal zien dat e aolder wordt, hij schoefelt er over (Sle) 4. schoffelen (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, var. als bij schoefel) Hie is goed en wal hen erpel schoeveln gaon (bb), z. ook schoffeln
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schuifelen , schoegeln , schoedeln, schoekeln, schoggeln , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied). Ook schoedeln (Noord-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, kv), schoekeln (Veenkoloniën), schoggeln (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, in bet. 4.) = 1. zich behagelijk scheuken Ze schoegelden aal dichter naor ’nkander tou (Row), Ik schoegelde lekker under de dekens (Eev), De hond schoekelde aal om mie tou (Vtm) 2. schurken (Zuidoost-Drents zandgebied) Wij schoegelden even tegen de muur as wij jokkerij op de rug hebt (Bor), z. ook schobben II, schoren II 3. schuiven, heen en weer bewegen Die donder schoegelt zuk der mooi tussen (Ros), Hij schoegelde aal wat hen en weer (Vri), z. ook schoddern 4. sloffen, schuifelen Zie kwammen er met zien beiden nog even anschoegeln (Dro), As het even kan, schoggelt e nog ien keer daags um het huus toe (Coe), z. ook schoekeln
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schuifelen , schuifelen , 1) met platte steentjes over het water keilen. zie ook titsen; 2) voorzichtig lopen; 3) op de vingers fluiten.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
schuifelen , skoevelen , met de vinger over de grond schuiven bij het knikkeren
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schuifelen , sjoefele , werkwoord , schuifelen.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
schuifelen , schoeffele , schuifelen , Aauw mènse die nie'mér goed te biin zén die schoeffele vurziechteg wa hérs èn gins. Oude mensen die niet goed meer ter been zijn die schuifelen voorzichtig wat heen en weer.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
schuifelen , schoefelen , werkwoord , schuifelen, schuivend heen en weer bewegen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schuifelen , schoifele , werkwoord , schuifel, schuifelde, geschuifeld , [O] het over het water laten scheren van platte steentjes
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
schuifelen , schùìjfele , voorzichtig lopen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
schuifelen , sjoefele , schuifelend voortbewegen.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
schuifelen , skoefelen , werkwoord , skoefelen, eskoefeld , 1. schuifelen, moeilijk lopen; 2. dicht tegen elkaar dansen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
schuifelen , schoefelen , schommelend lopen (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
schuifelen , sjoefele , schuufele , werkwoord , schuifelen, sloffen (West-Brabant; Tilburg en Midden-Brabant); schuufele; kiskassen, steentjes op het water laten kaatsen (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
schuifelen , sjufele , sjufeltj, sjufeldje, gesjufeldj , 1. schuifelen 2. scheren, ketsen , Sjufele bie ’t danse: innig dansen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schuifelen , sjufele , werkwoord , sjufeltj, sjufeldje, gesjufeldj , schuifelen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
schuifelen , schufele , werkwoord , fluiten, op de vingers, keilen, schuifelen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schuifelen , schufele , schufelde – geschufeld , hinniken
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal