Woord: schriks
|
schriks , schriks
, schuin, dwars. Het is een oud woord. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
|
schriks , schréks
, wijdbeens ergens overheen staan. [Lan] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
|
schriks , skriks , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Schuin, diagonaalswijze. Vgl. Fries skriks. | De strepe van die jurk komme skriks over mekaar. Het woord is mogelijk een afleiding van schrikken, dat o.a. ook verspringen, uiteengaan kon betekenen. Zie het N.E.W. onder schrikken. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
|
schriks , schriks , bijvoeglijk naamwoord
, scheef, schuin. Heej gaoperd, dè gebònt sto fienaol schriks. Hé, gaperd. Die deurstijl staat hartstikke scheef. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
|
schriks , schriks
, schrijlings. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
|
schriks , schrieks
, schuin , Die mènse wór dég'get oover héd die woone hier schrieks teegenoover in dé gróót hûis. Die mensen waar je het over hebt die wonen hier schuin tegenover in dat grote huis. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
|
schriks , schriks , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, van paaltjes: niet in de rij Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
|
schriks , schriks
, 1. schrijlings; 2. schuin, dwars ( fig.) Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
|
schriks , schriks , sjriks
, scheef, schuin. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
|
schriks , schriks , bijvoeglijk naamwoord
, schuin (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |