Woord: schoppen
schoppen , schuppen , werkwoord
, een stoot met den voet geven. Hij kreeg eenen schup tegen zijn’ been. Gij moet niet schuppen. Op eenen schupstoel3 beteekent: ergens niet van verzeker Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
schoppen , schoppen , zwak werkwoord
, een schop geven. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
schoppen , schüppen , zwak werkwoord
, schoppen, een schop geven. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
schoppen , schuppen
, (Oldampt, Westerwolde), als werkwoord = schoppen; Oostfriesch schuppen, schüppen; mōst ’n schup in ’t gad hebben, zegt men tegen een jongen die klein is naar zijne jaren. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
schoppen , schuppens , schōppens
, (Oldampt, Westerwolde) = schōppens (Ommelanden) = schoppen, in ’t kaartspel; Oostfriesch schüppen. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
schoppen , schuppentje , schōppentje
, voor: lage kaart van schoppen; ook wel in ’t algemeen voor: schoppenblad, schuppenkoart, of: schuppenkoat; ik heb ’n schuppentje = ik speel een lage schoppen; of: ik speel een schoppen. Eveneens: hartentje, roetentje, en: kloavertje. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
schoppen , schuppens*
, (of schoppens*), evenzoo: hartens (= harten), kloavers (= klaveren) en roetens (= ruiten.) Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
schoppen , schuppe
, schoppen (met den voet). Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
schoppen , schöppe
, schoppen Herrie schöppe, ruzie maken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
schoppen , schoppen , [werkwoord]
, 1 Ain tou deur oet schoppen. Fig. Hai het ‘t ver schopt = vergebracht.; 2 maken, in uitdrukkingen als: lewaaischoppen, lòlschoppen, dròkteschoppen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schoppen , schobbens , [zelfstandig naamwoord]
, schoppens. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schoppen , schoppens , [zelfstandig naamwoord]
, de schoppen in ‘t kaartspel Schoppens is troef. Hai is zien schoppens kwiet. Mit n schoppentje opkomen. Schoppenoas, -vraauw, -boer, -tien enz. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schoppen , schoepe
, scheppen. Met een grote schep opscheppen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
schoppen , schuppe
, schoppen, trappen; schuppes kriêge geschopt worden; schoppen ’t Wiêd schuppe Het ver schoppen. (Carriére maken.) Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
schoppen , schuppe , schuppes
, schoppen Ik héb âcht schuppe(s) Ik heb acht schoppen kaartspel. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
schoppen , skoppe , werkwoord
, Schoppen, in de zegswijze nei de leste vonke skoppe, bijna failliet zijn. – Skop ze, maar vertrap ze niet, woordspeling gebezigd bij het kaarten als men met schoppen uitkomt. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
schoppen , sjuppe
, schoppen, met de uitgestoken voet krachtig treffen, tegen de bal schoppen in het voetbalspel. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
schoppen , sjuppe
, schoppen, kleur bij het kaartspel. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
schoppen , schuppen , 0
, schuppens , schoppen in speelkaarten Schuppen was troef en ik haar net de hiele haand vol schuppens (Sle), De schuppens bint er uut, dan is disse kaort vrij (Ruw), Ik har allennig mor een schuppen köning in haand (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schoppen , schuppen , schoppen , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, Ook schoppen (Zuidwest-Drents veengebied, Veenkoloniën, Kop van Drenthe) = schoppen Ie mön opholden tegen die deure te schuppen (Mep), Aj niet umliek wilt, za’k oe onder de konte schuppen (Ruw), ...in de kont schoppen (Eev), Mien va zee vroeger: IJ mugt gien dier schuppen (Oos), Je mag die jong niet weer veur de benen schuppen! (Dro), Hij schopte hom, woor hij hom mor raoken kon (Erf), (fig.) Gèert hef het aordig wied schupt gebracht (Hijk), Zit toch niet zo’n lawaai te schuppen, de buren slaopen al (Coe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schoppen , schuppen
, schoppen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
schoppen , skuppen , werkwoord
, schoppen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
schoppen , schuppm
, schoppen. As hie ’t niet winn kan, begint hie te schuppm. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
schoppen , schoppen , schoppens , zelfstandig naamwoord
, mv.; schoppen bij het kaartspel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
schoppen , schoppen , werkwoord
, 1. schoppen, trappen, door schoppen verplaatsen 2. doen ontstaan van lawaai, misbaar enz., bijv. in lewaai schoppen 3. uitkramen, uitslaan, bijv. Hi’j schopte d’r een groffe tael uut Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
schoppen , sjöppe , werkwoord
, schoppen , (kaartspel) sjöppe VB: Ich heb dry sjöppe op m'n han. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
schoppen , schuppe
, schoppen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
schoppen , schuppe
, schoppen, trappen. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
schoppen , skuppen , werkwoord
, skuppen, eskupt , schoppen, trappen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
schoppen , schuppe
, schoppen/trappen- schuptem: geef hem een schop , hij schuptenum zo hard tege z’n schêêne dattie drie daoge krom éé gelwôôpe = hij schopte hem zo hard tegen zijn schenen dat hij drie dagen krom heeft gelopen- as d’n dieje kwaod wordt dan schuptie altij = als die kwaad wordt dan schopt hij altijd- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
schoppen , ooverschuppe
, overschoppen, nog eens schoppen Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
schoppen , schuppe
, schoppen, trappen Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
schoppen , schuppe
, schoppen, een van de vier figuren op speelkaarten , Ik goj schuppes.Ik speel een schoppen kaart. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
schoppen , schuppe , skuppe , werkwoord
, schoppen (Tilburg en Midden-Brabant); skuppe; schoppen (Den Bosch en Meierij; Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
schoppen , sjöppe
, schoppen (bij kaartspel) , Snaps se ’t neet? Doe kieks wie sjöppe zeve. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
schoppen , sjöppe
, schoppen (kaartspel) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
schoppen , schöppe , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, schoppen (kaartspel) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
schoppen , schuppes , zelfstandig naamwoord
, schoppen, trappen; kaarten van een bepaalde soort; Hij krêeg veul schuppes. - Hij werd vaak geschopt. De Wijs - (bij kaarten gehoord: betekenis is mij ontgaan!) “Schuppe stront is te Mechelen goed.” (15-06-1963); Cees Robben – [Vrouw tegen man:] Ik heb goed in de gaote degge op schuppes loert... (19671027) [Dat je ergens op uit bent]; Henk van Rijen - op schuppes loere - op zijn voordeel uit zijn; WBD (III.3. 2:173) schuppes = schoppen (van een kaartspel); Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - SCHUPPEN, SCHUPPENEN, SCHUPPENS bvw. Bij kaartspel hetz. als Schoppen. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
schoppen , schuupe , zwak werkwoord
, schuupe - schuupte - geschuupt , scheppen; Schuupe doede meej en schoep. Korte uu Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
schoppen , schuppe , zwak werkwoord
, "schoppen; bedelen; Cees Robben – [Hij] schupte ’t sèèref van m’n scheen... (19661021); Cees Robben - ..En naa ik oew staandpunt ken zakkoew kraomke wel is omschuppe... (19641002); Cees Robben – En onze vadder schupte me onder m’n sevooi omdek z’n schuup ha geschoept uit ’t schop... (19860606); Van Beek - ""Vruuger ging ze schuppen, nou is 't 'n kakmadam."" Hierbij duidt het ""schuppen"" of schoppen op de vroegere gewoonte van bedelvrouwen om op bepaalde dagen bij bepaalde huizen te bedelen en dan ter aankondiging met de klompen tegen de deur te schoppen. Zij was dus van bedelkomaf. (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958); Van Beek - Nog zo'n schimp was: ""Ons Moeder hêe nooit gon schuppen, lek de jullië"". Er waren toentertijd namelijk vrouwen, die wekelijks op 'n vastgestelde dag van deur tot deur gingen schooien (bedelen). Zij kondigden zich aan door met de klomp tegen de deur te schuppen (schoppen-kloppen). (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgse uitdrukkingen afl. ?; 29 augustus 1959); Frans Verbunt - onze vadder schupte mèn onder men sevooj omdèk de schuup öt et schop ha geschoept; WBD (III.3. 2:232) schuppe of trappe = schoppen tegen een bal; B schuppe - schupte - geschupt; WBD III.1.2:170 'schuppen' = schoppen; WBD III.1.4:199 'lol schoppen' = plezier maken; 201 idem = gekheid maken 'herrie schuppen' = drukte maken; WBD III.3. 1:235 'schoppen' = ruziën; Stadsnieuws - Hij schupte den bòl nòr et aander ènd van et vèld (070606); A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw.ww.tr. 'schuppen' - schoppen, met de voet een schop geven. Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - SCHUPPEN - schoppen: hij hee' mij geslagen en geschupt" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
schoppen , schöppe
, schöpde – geschöp , schoppen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |