Woord: scheuteling
scheuteling , [varken] , schuttelink
, [schot.] Een varken dat van het schot, d. i. van een bekend persoon gekocht is. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
scheuteling , schutteling , schutling, scheuteling , mannelijk
, jong varken. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
scheuteling , sjeuteling
, big die al van de zeug af is. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
scheuteling , schötteling , schutteling
, big van ± 1 maand oud. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
scheuteling , scheuteling , zelfstandig naamwoord
, de; bep. soort big Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
scheuteling , sjuüteling , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, sjuütelinge , sjuütelingske , loopvarken , VB: 'nne sjuüteling ês e bak van 35-50 killo.; jongeman (opgeschoten jongeman) sjuüteling Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
scheuteling , schötteling
, varken, iets groter dan big, big van ± 1 maand Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
scheuteling , schutteling , zelfstandig naamwoord
, big dat al van de zeug af is (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
scheuteling , scheûteling , schuuëteling , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, scheûtelinge/schuuëtelinge , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); halfwas varken Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |