Woord: schelf
schelf , schelft , mannelijk
, hooizolder. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
schelf , schelf , [zelfstandig naamwoord]
, schelf vlas of erwten, op ruters gezei. , uit het Holl. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schelf , schelf , mannelijk
, bovenstuk van een klomp. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
schelf , schelf
, oape zoalder óppe scheur. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
schelf , sjélleft
, balkenzolder. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
schelf , schèlft , zelfstandig naamwoord
, schelf. Zolder boven een stal of schuur gevormd door houten boomstammetjes. Gebruikt om hooi of stro op te bergen. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
schelf , schelf , 0
, schelven , (Zuidoost-Drents zandgebied, Veenkoloniën, Kop van Drenthe) = kapschuur In de schelf hew een ofzundering maakt veur de schaopen (Exl), Wai zeggen kapschuur en ok wel schelf (Rod) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schelf , schelft
, hooizolder Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
schelf , schilver
, bos hout. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
schelf , schèllef(t) , zelfstandig naamwoord
, mijt, bergplaats van hooi. zie: spin. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Engels woordenboek: shelf: plank, boekenplank, vak. * Mr. I.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch taal-eigen, 1836: schaprade, schapraai: etenskast. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
schelf , schèlleft
, hooizolder , És ze meej de kónt dur de schèlleft hange zén ze allemôl inder. Als ze met de bips door de hooizolder hangen zijn ze allemaal hetzelfde. Bij het kiezen van je levenspartner moet je vooral op het innerlijke letten en niet al teveel op het uiterlijk. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
schelf , schelf , zelfstandig naamwoord
, de; schelf: voor hooi, stro enz. Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
schelf , schellefie , zelfstandig naamwoord
, schellefies , [sGr] kleine schelf nog op het land staand bolvlas Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
schelf , schèlf , schèllef
, 1. hooiberg; 2. deksel Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
schelf , schélft
, hooizolder, schelf Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
schelf , schilft
, (M) hooiberg. Schëlf (W) Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
schelf , schelft , skelft, skilft , zelfstandig naamwoord
, hooizolder (Eindhoven en Kempenland); skelft; hooizolder (Helmond en Peelland); skilft; kippenhorde, houten geraamte waar de kippen op slapen (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
schelf , schelft , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, schelfte , zoldering koestal/schuur Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
schelf , schèlft , schèlf , zelfstandig naamwoord
, WBD zolder in stal of schuur, ook genoemd 'balke', 'schôor', hoojzòlder'; Cees Robben – Bende al getrouwd Piet...? ..Ongebonden is ’t bist zeej ’t kelfke.. en ’t kos rond den schelft... (19650910); WBD schèlf - veldschuur (vrijstaande, van alle zijden open bergplaats, met op en neer beweegbaar dak, overwegend voor hooi bestemd), ook 'hoojmèèt' of 'hoojbèèrg' genoemd. WNT SCHELF, SCHELFT - bergplaats voor hooi of stroo; Str. schelft (2:103); A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - schelf, schelft bergplaats van hooi of stro boven een stal (zelfstandig naamwoord l.); Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - schèlft zelfstandig naamwoord - schelf; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - SCHELFT zelfstandig naamwoord m. - zoldering gevormd door eenige houten sparren, boven stal; K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - SCHILFT: een hooizolder, die meestentijds boven den beestenstal is, en niet met planken maar met ruwe latten belegd. Kiliaen - : 'schelf'. A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zelfstandig naamwoord m. +vr. 'schelft' - zoldering gevormd door enige houten of sparren boven een stal of schuur en dienende tot bergplaats voor hooi of stro.; schelf; WBD III.4.4:233 'schelf' = scherf Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |