elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schaal

schaal , schaal , bast of schors van een’ boom enz.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
schaal , [hebzuchtig; snoepachtig] , schaol , inhalig; ook = snoepachtig.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
schaal , schaole , wègschaole, schale , vrouwelijk , schalen , schäoltjen , schaal.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
schaal , schaal , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – In de houthandel onderscheidt men de schalen der balken naar de houtsoorten en spreekt men dus van grenen, vuren, dennen schalen. Deze laatste heten ook denschalen. || 13 Dennschalen
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
schaal , schaal , schors van een boom, ook schil van een vrucht. Aan zien schaal kome, een standje maken, ook: laten betalen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schaal , schaale , vrouwelijk , schaalen , schaaltien , schotel, schaal voor etenswaren
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
schaal , schaole , vrouwelijk , schaolen , schäöltien , schaal, weegschaal. zie: wiäägschaole
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
schaal , schaolen , bep. soort snijbonen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
schaal , schoale , schoal , [zelfstandig naamwoord] , 1 weegschaal. ‘t Huift nait op schoal = ‘t komt zo nauw niet. Schoal hong nuver liek bie heur traauwen = zij waren even rijk. Fennoa het op schoal west = heeft zich laten wegen.; 2 Op grode schoal = op grote schaal.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schaal , tik-op-de-schoale , tik-op-de-schoal , koopman dij gain wicht geft; hai krigt swil op vingers!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schaal , skoale , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , skoaln , skùelken , schotel
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
schaal , skoale , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , skoaln , skùelken , weegschaal
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
schaal , schaol , mannelijk , a/ schaal eierschaal eetschaal b/ schil, schors.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
schaal , schaol , mannelijk , weegschaal.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
schaal , skaal , zelfstandig naamwoord , Schaal, in de zegswijze mit de skaal loupe, in de kerk rond gaan met de collecteschaal. Meervoud skale, in de zegswijze over z’n skale kroige, een pak rammel krijgen. Mogelijk staat skale hier voor schaliën = leien dakpan. Vgl. de Nederlandse zegswijze op z’n dak krijgen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
schaal , sjaal , vrouwelijk , sjaale , sjaelke , schaal, schotel.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schaal , sjaal , vrouwelijk , sjaale , maatstaf; weegschaalbord etc.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schaal , sjaal , mannelijk , sjaale , sjaelke , harde eierschaal; schaal van mosselen enz.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schaal , sjaol , vrouwelijk , sjaole , sjäölke , collecteschaal. Voor schaal zie: sjootel en sjaal.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schaal , schaal , schors; schil.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
schaal , sjaol , schuifgrendel.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
schaal , schale , schoale , schaeltie , schaal.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
schaal , schoale , veerpont.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
schaal , schaal , schaol , 0 , schalen , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook schaol (Noord-Drenthe) = maatstaf De schaol van dizze kaort is eein op tien (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schaal , schaol , schaal, schaole, schale , 0 , schaolen , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook schaal (Zuidoost-Drenthe), schaole (Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, noord, Zuidoost-Drents veengebied), schale (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe) = 1. schaal Pak de schale mit melk èven uut de kelder (Eli), Wij doen ’s zundags de eerappels in de schale (Coe), Ze gung met de schaol rond presenteerde (Row), Hij dut altied een cent in de schale collecteschaal (Bov) 2. weegschaal Ik bin gister nog op de schaal west, maor ik bin niks ofvallen (Bor), Ze bint zo zunig en sekuur, alles mot op de schaol (Eev) 3. dop Der zit een dikke schale um dat ei (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schaal , schaol , schaole, schol , 0 , schaolen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe. Ook schaole (Zuidwest-Drenthe), schol (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe, Veenkoloniën) = 1. onbekante dikke plank Wij hebt almaol schaolen op de balken liggen (Sle), Een schaol is de boetenste plaank van de boom met de schel der nog an (Row), De schol wordt vaok bruukt as sierplaank um de toen toou (Eex), Die schaol kuw nog wal an dat hek doen (Sti), z. ook scheul 2. ijsschots (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe, Veenkoloniën) Er dreive schaolen in het deip (Row), As de winter zowat veurbij was, gunge wij schaoltie lopen op een niet te diepe sloot (Ruw), De kinder springt op het ies van de iene op de andere schaol (Oos), z. ook schol
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schaal , schaal , schaol , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook schaol (N:Sle, dva) = 1. overdreven zuinig Hij is zo schaal as de mieter (Hijk), Het is een schale mieterd (Sle), ...miegerd (Wijs) 2. snoepachtig (dva)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schaal , scheul , 0 , scheulen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe) = dikke plank met de bast er nog aan Wij hebt de boom in scheulen zaagd (Sle), z. ook schaol II
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schaal , schaol , peul, eierdop.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
schaal , school , kerkschaal, weegschaal.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
schaal , skale , schaal
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schaal , skaole , weegschaal
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schaal , schale , schaeltien , schaal, schotel.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
schaal , schaole , scheultien , schaal, weegschaal. Veur ’t wèègn gebruuk de dokter ’n meraekel fien scheultien.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
schaal , schaol , schaal , Héij góójde ne gulde in de schaol meej 'n bezwaoj és’of’fie 'n schip te wôtter liet. Hij gooide een gulden in de schaal met een gebaar alsof hij een schip te water liet. Het gebaar was ongelooflijk royaal, maar de gave miniem.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
schaal , schaole , zelfstandig naamwoord , de; schaal: als onderdeel van een balans of weegschaal, ook: weegschaal
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schaal , schaole , zelfstandig naamwoord , de 1. schaal: om gerechten in te bewaren of in op te dienen 2. eierdop (als geheel: doppe is gebruikelijker) 3. uit een boom gezaagde maar aan de zijkanten niet bewerkte plank 4. (mv.) lichaam
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schaal , schaol , zelfstandig naamwoord , de 1. schaal: verhouding met de werkelijkheid van een landkaart, plattegrond, bouwtekening enz. 2. schaalaanduiding op een landkaart, thermometerschaal e.d.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schaal , schael , zelfstandig naamwoord , schaele , schaeltie , [Obl] schaal Ook schuttel
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
schaal , schael , zelfstandig naamwoord , schaele , schaeltie , [Obl] weegschaal
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
schaal , school , kerkschaal (mi de school rônd gôn)
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
schaal , schoal , peul
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
schaal , schaol , schaal.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
schaal , scholtje , schaaltje.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
schaal , skale , zelfstandig naamwoord , skaaltien , schaal, kom.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
schaal , skaole , zelfstandig naamwoord , skööltien , weegschaal.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
schaal , schôl , schaâl , schaal , Ze kwâme in de kêrk driej kirres mi de schôl rónd. Ze kwamen in de kerk drie keer met de schaal rond.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
schaal , sjaal , vrouwelijk , sjale , sjaelke , 1. schil van peulvrucht 2. eierschaal 3. schil, bast van boom , Ein boeanesjaal.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schaal , sjaol , vrouwelijk , sjaole , sjäölke , 1. schaal, schotel 2. collecteschaal
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schaal , sjaol , vrouwelijk , sjaole , sjäölke , schaal bij werktekeningen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schaal , sjaol , zelfstandig naamwoord , sjaole , sjäölke , schaal ook sjaal
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
schaal , schaol , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , schaole/schale , schäölke/schaelke , schaal (collecte-), schaal (bv. op tafel); schaal schaal
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schaal , schaol , zelfstandig naamwoord , schòltje , schaal; harde huid van een noot, ook bast, baast, schölp of bolster genoemd; WBD schaol - schaal van een ei; WBD weegschaol - weegschaal, weegtoestel; WBD (III.3.3 139) oope schaol, sèntenbòrd = collecteschaal; WBD (III 2 3 80) 'schaal' = idem (van peulvruchten); WBD (III 2 3 184) 'schaal' = bolster van een noot; A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; zelfstandig naamwoord vr. 'schaol' - schaal
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
schaal , schaal , schale , schelke , schil
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +
schaal , schaol , schaole , schäölke , schaal
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal