Woord: rozenkrans
rozenkrans , roozekrans , mannelijk
, roozekrens , roozekrenske , rozenkrans; ruggegraat. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
rozenkrans , roëzekrans
, baejsnoor; baeje vur ennen doëje. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
rozenkrans , ròòzekrans , zelfstandig naamwoord
, rozenkrans. Werd o.a. gebeden als iemand te vòlle bediend was, d.w.z. als hij in stervensgevaar de laatste H. Sacramenten had ontvangen. Zie ook: potternoster. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
rozenkrans , rozenkrans , 0
, (r.-k.) = 1. rozenkrans De pestoor gaf veur penetentie nao het biechten dreimaol de rozenkrans beden (Bco), Eerder baden wie alle aovends de rozenkrans (Bov) 2. kralenvormige, ondergrondse doorschieters bij aardappelen, bijv. na een langdurige droogte Het wordt niks mit de eerappels, het is allemaol rozenkransen (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
rozenkrans , ròzzenkrans
, 1) een kralen- of bidsnoer; 2) de ròzzenkrans bidden: drie keer een ròzzenhuudje bidden. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
rozenkrans , roozekraans , roozekraans bidde , zelfstandig naamwoord
, avondwake, gebedsdienst tussen overlijden en begraven. Gaode vanaoved meej nor de roozekraans? rozenkrans-gebed, het bidden van 3x vijf tientjes van de rozenkans. De pottenoster. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
rozenkrans , rozekraanze , rozekraans , zelfstandig naamwoord
, de 1. rozenkrans, nl. bep. gebedenreeks in de r.k. kerk 2. kralensnoer daarbij behorend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
rozenkrans , roezekraans , roezekrens , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, roezekrens , roezekrenske , rozenhoedje , roezekrens VB: 't Ês oktobermaond, deenk draon dat v'r dizzen aovend de roezekraans bèje.; rozenkrans; roezekraans Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
rozenkrans , rôzzekrans
, rozenkrans Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
rozenkrans , rwôôzekrââns
, rozenkrans. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
rozenkrans , roeazekrans , mannelijk
, rozenkrans , De roeazekrans baeje. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
rozenkrans , roeëzekrans , zelfstandig naamwoord
, roeëzekrens , roeëzekrenske , rozenkrans ook usterke Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
rozenkrans , roeëzekrâns , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, roeëzekrânse , roeëzekrênske , rozenkrans Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
rozenkrans , rôozekraans , zelfstandig naamwoord
, rozenkrans; MP gez. Ik was liever zene rôozekraans as zen wèèf. Cees Robben – Mar zo ze han geleerd,/ wier irst den roozenkraans gebid (19670428); Cees Robben – Haolt vlug den rôôzenkraans (19670428); Cees Robben – D’n rôôzenkraans kwaamp van de muur (19601111); Lechim - zuutjes tikken in en huukske/ de kraole van ene rôozekraans. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: De kepèl is klaor...); Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - bij de kweezels moete gin rôozekraanse kôope, want die bidde zèlf te gèère (JM50); Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de rôozekraans (Jos Vasteravendts) (blz. 79); WNT ROZENKRANS 3) in de R.-K. kerk: een gebedsformulier bestaande uit ... het bidsnoer (Corona sive corolla precatoria); A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - ; ro'zekrans, znw.m. - rozenkrans, bep. gebed; Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - 'ròòzekrans zelfstandig naamwoord - rozenkrans Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
rozenkrans , roeëzekrans
, rozenkrans Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |