Woord: roemer
roemer , romer
, Roemer. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
roemer , römer , mannelijk
, [weinig gebruikelijk] roemer, drinkglas. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
roemer , römer , mannelijk
, roemer, drinkglas. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
roemer , ruimer
, glas, jeneverglas of wijnglas. (v. Dale: roemer, romer, groot wijnglas.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
roemer , ruëmer
, roemer. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
roemer , roemertje , ,
, glas voor sterken drank. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
roemer , ruimer , [zelfstandig naamwoord]
, ook: rumer (West-Westerkwartier); 't rummerke (Hogeland) =roemer, jenever- of wijnglas. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
roemer , reimertje , ruimertje, rummer, rummerke
, roemer, klein drinkglas Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
roemer , reumer , ruimer , mannelijk
, reumesj/ruimesj , reumerke/ruimerke , roemer.; ruimer roemer Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
roemer , roemer , rumer, reumer, ruimer, raimer , 0
, roemers, raimers , Ook rumer (Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe), reumer (Zuidwest-Drenthe, zuid), ruimer (Kop van Drenthe) = 1. roemer Een roemer is een mooi wienglas met een grune voet (Scho) 2. borrelglas (Kop van Drenthe) Hij haar het ruimerie al weer leeg (Row); raimer (glasbl;db:Nbui) = kelk, wijnglas Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
roemer , ròmmer , rèumer
, roemer, wijnglas. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
roemer , reumeltien , reumel, reumer, reumertien, romer, romertien, roem , zelfstandig naamwoord
, et 1. borrelglaasje, drinkglaasje; indien niet het verkleinwoord wordt gebruikt, ook wel groter glas, dan vaak: wijnglas 2. de hoeveelheid drank etc. in, van een glas als bedoeld in bet. 1 3. klokjesgentiaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
roemer , rôômer , zelfstandig naamwoord
, rôômers , rôômertie , roemer, wijnglas Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
roemer , rumer , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, rumers , rumerke , roemer , (vero.) VB: 'nne rumer ês 'n dreenkgläos ién de vuerm van 'nne kélk. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
roemer , ruummer
, roemer Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
roemer , roemer , zelfstandig naamwoord
, wijnglas (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
roemer , ruuëmer , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, ruuëmers , ruuëmerke , roemer, wijnglas Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |