elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: rins

rins , rens , rins , zerp, eenigszins scherp, niet zuur.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
rins , rens , (bijvoeglijk naamwoord) = zacht zuur, van dranken gezegd. Vgl. tamper. (v. Dale: rijnsch, rensch, rinsch = zuurachtig, een weinig scherp.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
rins , rìns , rens , [bijvoeglijk naamwoord] , ook: rèns (Westerkwartier) =1 ranzig. Bòtter is n beetje rèns (dV), naast raanzeg.; 2 tamper, zacht zuur.; 3 wrang (van verschaalde wijn).
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
rins , rins , ook rings, zuur.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
rins , rins , bijvoeglijk naamwoord , rans
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal