Woord: rijsbos
rijsbos , rîzebos , mannelijk
, Bos rijs. In Dieren: Kwazebos. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
rijsbos , rîzebos , mannelijk
, Bos rijs. In Dieren: Kwazebos. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
rijsbos , rieznbos , zelfstandig naamwoord
, takkebos Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
rijsbos , riêsbos , onzijdig
, riêsbosse , takkenbos(sen). [Box] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
rijsbos , riezebos
, een bos rijshout (ongeveer een arm vol). Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
rijsbos , riezebos
, gebundelde bos rijshout. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
rijsbos , rijsbos
, bos hout, takkenbos. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
rijsbos , riezebos , zelfstandig naamwoord
, de; bos rijshout, twijgen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
rijsbos , rèìjsbôs
, 1. takkenbos; 2. bos dun hout Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
rijsbos , riezebos , zelfstandig naamwoord
, takkenbos. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
rijsbos , riesbos , zelfstandig naamwoord
, takkenbos (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |