Woord: rijks
rijks , rieks , [bijvoeglijk naamwoord]
, aan ‘t Rijk behorende. Dat huus is rieks. , (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
rijks , riks
, rijksdaalder. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |