elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: reden

reden , [in gereedheid brengen] , reiden , *De koe reidt (dus zal ’t moeten geschreven worden, want rijden spreekt men hier rieden uit) na ’t kalven = om te kalven, parturit.
Bron: Berg, A. van den en H.J. Folmer (1774-1776), ‘Veluws en Drents uit de 18e eeuw’, uitgegeven door K. Heeroma in: Driemaandelijkse bladen 12 (1960), 65-83, 97-116.
reden , reyen , het eiken kreupelhout in den winter opsnoeijen om het in de hoogte te drijven. Eig. het bosch kammen, d. i. kappen als een friseur.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
reden , reden , anreden , [werkwoord] , vervaardigen (zelf gesponnen en geweven stoffen vervaardigen, of laten vervaardigen) Ital. corredare, uitrusten, meubileren. corredo, uitzet.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
reden , reuwen , [werkwoord] , zich gereed maken tot iets.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
reden , rêen , reeden , bereiden, toebereiden, alleen van kleedingstoffen gebruikelijk; Gron. rijden = linnen of wollen stoffen laten weven tot eigen gebruik, zooals vieschaft, enz., (Oostfr. rêden). Hiervan: ijgen red linnen, in Friesl. aangeraden linnen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
reden , rèden , vrouwelijk , reden (verhouding).
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
reden , reeën , zwak werkwoord , kammen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
reden , reien , redden , kammen, uitkammen van het haar. Vgl. rei 2.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
reden , om reden , omdat; om reden ik nijt vlug bin = omdat ik ongesteld ben; “om reden dat zai op bouldag wat mienen wollen.” om redenswil (of: om redenswille) hij gijn olders het = aangezien hij geene ouders heeft. (v. Dale: om reden = ter oorzake van; om redenswil, bijwoordelijke uitdruk.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
reden , rijden , raiden, reiden , te Niezijl, enz. anreden en anragen (reeden, aanreeden) = linnen of wollen stoffen laten weven tot eigen gebruik, zooals vieschaft, linnen, de stof voor vrouwenrokken, enz. Hiervan: ijgenred linnen, in Friesland aangeraden linnen; iemand klijden en rijden = van al het noodige voorzien, of ook alleen wat de kleeding betreft. Drentsch rêen, reeden = bereiden, toebereiden, alleen van kleedingstoffen gebruikelijk; Oostfriesch rêden = gereed maken, uitrusten, linnen bereiden, enz. (Nog voor ruim 60 jaren zonderde de landbouwer een stuk gronds af voor den verbouw van vlas en bewerkte dit zelf; men spon het garen of liet het spinnen en leverde dit dan aan den dorpswever over, om het vervaardigde linnen dan zelf te bleeken. Van de wol, die de schapen opleverden, zonderde men het noodige af en nam een wolkammer in huis om die voor het spinnen gereed te maken. Eindelijk kwam ook het wollen garen bij den wever te lande. Niet alleen boeren, maar ook burgers handelden aldus; bezaten zij geene schapen, dan kochten zij één of meer vliezen wol.) Vgl. v. Dale art. reeden.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
reden , reden , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , vgl. uit een open reden op open.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
reden , rijden* , vergel. anred * en ijgenred *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
reden  , raeje , reden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
reden , rää , rään , reden
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
reden , reien , [ręĭn̥] , redde, eret , kammen. Et haor reien: het haar kammen.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
reden , râen ,   ,   , gereed maken (reeden) speciaal ontwarren, bijv. van een touw of een dot want dat in een bos zit: Dat râet z’n âage, dat ontwart zichzelf wel.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
reden , rede ,   ,   , Da ’s chien rede!, zoo spreken wij in onze volkstaal niet.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
reden , redene ,   ,   , redeneeringen.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
reden , reiden , ’t Hakhout (akkermaals hout, zie onze eerste Lijst) opsnoejen.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
reden , reiden , uitreiden , Kammen met een wijden kam.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
reden , reden , [zelfstandig naamwoord] , 1 reden. Om dij reden. Ook mv.: dat zellen reden wel wezen; nevenvorm redens.; 2 verstand; noa reden lustern. Hai wil gain reden verstoan.; 3 woord; ain te reden stoan, enz. Hai houl der n omslag van reden om (dV) = hij sprak er breedvoerig over. Reden hebben met (West-Westerkwartier) = twisten met. Hai laagt om zien aigen reden = om zijn eigen woorden. || rede
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
reden , reen , zwak werkwoord , kammen, van hoofdhaar
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
reden , raiden , in orde maken of in orde houden
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
reden , redden , rijen , (het haar) kammen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
reden , rééje , reden, beweegreden.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
reden , reeë , werkwoord , reden: in orde brengen; klaar krijgen (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Hout; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols) ‘Nou moeten we nog zien te reeën dat we voor vier uur in Wijk bij Duurstede zijn.’ (Werk) Voor de intervocalische d > j ; zie hoofdstuk 2, punt B.6. Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 107), Gouda (Lafeber 1967, p. 151) en de Krimpenerwaard (Van der Ent 1988, p. 92). In de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden komt opreeën voor, met als betekenis ‘geheel gereed, in orde maken’ (Berns 1991, p. 151 en p. 155).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
reden , rien , rieden, reien, reen, raaiden , zwak werkwoord, overgankelijk , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook rieden (Midden-Drenthe), reien (Zuidwest-Drenthe, zuid), reen (Zuidwest-Drenthe, zuid), raaiden (Kop van Drenthe) = 1. kammen Ik moet nog even het haor rien, ...oetrien (Sle), Aj je ’s mörgens wast hebt, moej je haor rieden (Hoh), z. ook het meer voorkomende oetrien 2. bereiden, alleen van stoffen (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, ti, veroud.) Het wollen gaoren gung naor Bolsward tou, daor het reden wör (Row), Hie hef zien eigen goed red, hie hef de kast vol met iegengered goed (Sle), z. ook anrien
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
reden , reden , rèden, rèen , 0 , redens , Ook rèden (Zuidwest-Drenthe, zuid), rèen (Zuidwest-Drenthe, zuid) = reden Die moet er wel een goeie rèden veur hebben um daor an te begunnen (Koe), Er is gien reden um je ongerust te maken (Wes), Hij wil niet veur reden staon wil niet toegeven aan redelijke argumenten (Sle), z. ook rede
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
reden , reden , onbepaald werkwoord , (Zuidoost-Drents veengebied) = praten Schaaide hij man oet te reden, dan kunden wie naor hoes (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
reden , reden , zelfstandig naamwoord, meervoud , (Zuidwest-Drenthe, zuid) = het gepraat, praatjes Het giet hum net as de koekoek, hie lacht um zien eigen reden (Hav), Die hef altied van die verleuren reden nietswaardige praatjes (Rui), Hij kan merakel van de reden geweldig praten (Hav)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
reden , riyen , reden.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
reden , reden , reden
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
reden , reien , (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. kammen; 2. de spenen van een koe vochtig maken vóór het melken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
reden , reeje , reden , És ge'n goej reeje héd dan zal ik wél'les éfkes meej ôndaacht nô èùw lûstere. Als je een goede reden hebt dan zal ik wel eens even met aandacht naar jou luisteren.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
reden , reden , zelfstandig naamwoord , de; 1. beweegreden 2. het zich uiten, uiting; niet best van de reden kommen kunnen steeds haperen bij het spreken, in z’n woorden blijven steken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
reden , reden , zelfstandig naamwoord , de; schaats
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
reden , rieden , werkwoord , zelf klaarmaken, vastmaken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
reden , rêêje , werkwoord , rêê, rêêde, gerêêd , [O] 1. klaarspelen Ik zel ‘t wel rêêje Ik zal het wel voor elkaar krijgen 2. roskammen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
reden , reeje , reden
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
reden , reej , reeje , reden , Dur hittie gin reeje toe. Daar heeft hij geen redenen voor.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
reden , rejen , fabriceren (tot een eindproduct); uut oppe rejen, naar aanleiding van.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
reden , reien , reien, uutreien, eutreien, opreien , 1. (het haar) kammen; 2. (het haar) opmaken; 3. gereedmaken.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
reden , reje , vrouwelijk , rejes , reden
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
reden , rieëje , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , rieëjene/rieëjes/reeje/reejes , (Weerts (stadweerts)) oorzaak, reden, toespraak; reeje Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) reden
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
reden , reeje , zelfstandig naamwoord , reden
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
reden , raeje , reden; oorzaak
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal