Woord: ratelaar
ratelaar , ratelaar , ratels, scharl
, Rhiniantus crista galli, ook Gron. (Westerw.), (elders: ratelen, reutelsen, rinkebellen, schartelen, gele schartelen, horde, gele horte, raat.) Aldus omdat het zaad in de zaaddoozen een ratelend geluid geeft. v. Hall Neerl. Plantensch. p. 163. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
ratelaar , ratelaar
, zie: scharl. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ratelaar , raatelaer , mannelijk
, raatelaesj , raatelaerke , ratelkous. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
ratelaar , ratelaar
, ratelpopulier of esp. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
ratelaar , rattelder , ratteler , zelfstandig naamwoord
, de 1. iets waarmee men ratelt 2. praatziek iemand, ratelkous Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ratelaar , ratelaar , raetelaar, raeteler , zelfstandig naamwoord
, 1. (ook verz.) bep. plant: ratelaar 2. ratelpopulier 3. gele dovenetel, in gele ratel, d.i. ook: moeraswederik, ook raetel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ratelaar , räoteler , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, räotelerre , - , zwetser , räoteler Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
ratelaar , rètteler , roatelaar
, ratelpopulier Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
ratelaar , raotel , raotelaor
, esp, ratelpopulier. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |