Woord: pronsel
pronsel , prōnzel , proanzel, praonzel
, troebel water. (Met den klank tusschen ō en o). Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
pronsel , prunselke
, beetje. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |