Woord: preut
preut , preut , preute
, cunnus. Vgl. pröt, prut. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
preut , preut , [zelfstandig naamwoord]
, vrouwelijk schaamdeel. , plat Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
preut , preut
, vrouwelijk geslachtsdeel (schertsend). Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
preut , preut , preute , 0
, preuten , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook preute (Zuidwest-Drenthe) = klein kind, ook eigenwijs kind Wat een kleine preute (Hol), Wat een eigenwies preut van een kind is dat (Sti), z. ook pruun Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
preut , pruut
, bips. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
preut , preut , zelfstandig naamwoord
, preute , preutjie , vrouwelijk geslachtsdeel van mens en dier Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
preut , prúút
, bips Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
preut , preut
, kont, wijf Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
preut , preut , zelfstandig naamwoord
, achterste (Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |