Woord: portret
portret , petret
, portret. Ook voor: persoon, naar hare (ook wel: zijne) gelaatstrekken, het gelaat beoordeeld; ʼn lelk pertret (van ʼn wief) = eene lelijke vrouw. Vgl. petuur. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
portret , pertret
, portret. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
portret , petret , onzijdig
, portret; ’n raar petret: een wonderlijk iemand. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
portret , petret ,
, portret: wat ’n pǝtret is tat, wat een rare kerel is dat. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
portret , petret , pertret , zelfstandig naamwoord onzijdig
, portret. n Lelk petret = een lelijkerd. n Roar petret = een zonderling. Op petret goan = zok pòttertaaiern loaten. Petretmoaker (Westerkwartier) = podegroaf. Nou staais op petret (Hogeland) = ze hebben je beetgenomen. n Petreddeboudel (Hogeland) = gekkenboel. || pertret Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
portret , portret
, op portret gaan, zijn portret laten maken. Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
portret , portret , vrouwelijk
, raar meisje ’t Is mar ’n aorig portret Het is maar een raar meisje [neg.] Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
portret , petrét , zelfstandig naamwoord
, Portret, in de zegswijze ’n mooi petrét, een grapjas, een rare snijboon. – ’n Lastig petrét, een lastpost. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
portret , pertrët , onzijdig
, pertrëtte , pertrëtje , portret; lastig kind of mens. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
portret , petret
, portret. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
portret , petret , portret , 0
, petretten , Ook portret = 1. foto Wij moet nei week met de hiele femilie op ’t petret (Hoh), Ik bin op ’t petret ekomen (Hol) 2. van een persoon Wat een raor petret van een kerel (Erf), Wat veur maal petret is dat lelijke vrouw (Gas), Wat een wies, ...mooi, ...gemien petret (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
portret , portret
, foto. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
portret , petret
, portret. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
portret , pertrèt
, portret , Héd'de 'n pertrèt laote vérreve, és gi dé moet zén dan trèk'ter wél iet óp. Heb je een portret laten schilderen, als jij dat moet zijn dan lijk je er wel iets op. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
portret , petret , zelfstandig naamwoord
, et 1. foto (vooral: van één of meer personen) 2. afbeelding anderszins van voornamelijk het gezicht van personen 3. persoon, mens (vaak in enigszins negatieve zin) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
portret , petret , zelfstandig naamwoord
, petrette , petretjie , portret Die maaid is wel een lastig petret hoor! Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
portret , pertrêt , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, pertrêtte , pertrêtsje , portret , Zw: 'r Trêk e gezich wie e pertrêt: hij komt niet ut de plooi. Zw:: E sjoen pertrêt Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
portret , p’rtrèt
, foto Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
portret , petrèt
, portret. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
portret , petrèt
, vrouw, portret , Schòn petrèt. Vrolijke, koddige vrouw., Lâstig petrèt. Hinderlijke, vervelende vrouw. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
portret , pertrèt , portrèt , onzijdig
, pertrètte, portrètte , pertrètje, portrètje , 1. foto, portret 2. persoon Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
portret , pertret , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, pertrette/petrette , pertretje/petretje , persoon, eigenaardig , foto; petret foto, portret Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
portret , petrèt , pertrèt , zelfstandig naamwoord
, portret; met een bijvoeglijk naamwoord gebruikt om iemands karakter aan te duiden; Kees & Bart (krantenrubriek - 1922-193?): petrèt; De Wijs – ‘tis ’n schôôn portret (17-08-1964); Ik hèb et naa dè laastig petrèt/ vandaog es goed gezeej. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Wèn lèf haj‘); Opt list vond ik nòg en petrèt/ van ons (toen we nòg vreeje)/ Wè waare we tòch en stuup paor.../ Mar... dès vort lang geleeje. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Willem wies wètter was); Èn dan ons mèdjes, petrètjes, blôozend èn gezond/ Lèkker mollig, aaltij lollig, zo ge ze nèrgens nie vond. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Tilburg op z’n bèst); Rolf Janssen, We hebben gezongen (1984): ''n middeljon meej men petret'; De Bont, Dialect v. Kempenland (1958): peträt, zelfstandig naamwoord o petret - portret; portret; in overdrachtelijke zin: type, figuur; Cees Robben – [Vrouw over man:] De menne (...) des ’n schôôn pertret.. (19641023) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |