elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: poort

poort , poort , Dat poort oudtijds eene stad beteekend heeft, is te bekend, dan dat ik zulks met aanhalingen zoude staven. Hiervan werden de burgers, die het burgerregt, het zij door geboorte, het zij op andere wijze, verkregen hadden, poorters genaamd, hoezeer dezelve op sommige plaatsen van burgers onderscheiden werden. Dan hetgeen ik hier wilde aanvoeren is, dat, in de oude Keuren van Breda, poort meermalen voor het poorterregt genomen wordt, b.v.: “Item so wat wijve die quaadsprake tot wijve off manne, die sal steendragen off een jaere die poorte vbeurt sij.” Hoezeer poort hier ook het regt van inwoning zoude kunnen beteekenen, daar ik ook op verbeurte van de stad elders in dezelfde keuren gevonden heb. Bij VAN MIERIS, Gr. Charterb., 2. D. p. 221, 223 en 646, schijnt stad iets meer te beteekenen, dan poort.
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
poort , peurtjen , hekje (houten of ijzeren).
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
poort , poort , [zelfstandig naamwoord] , de hamei of het hek voor den toegang tot het heem. Opp'e poort zitten, in de gevangenis zijn. De oude Poele- en Aapoorten, thans afgebroken, werden voorheen tot gevangenissen gebezigd.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
poort , poorte , vrouwelijk , poort.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
poort , poort , eene soort van houten of ijzeren hek waardoor men de drift van de openbare straat afsluit. (Winschoten). Zie drift 3.
voor: anus. Gezondheidsregel: Hol de kop kold, de vouten warm en de poort open, Den huif je nijt noa dokter loopen. Oostfriesch Holt je pôrt fan agteren open, dan brûk je nêt na de dokter lopen; ook: Kop kolt, foten warm, pôrt open; dan bruk ji nêt na de dokter lopen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
poort , poort , poortstuk , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , In molens. Een stuk hout, in de kap, bij de middelbalk waarin het spil draait. Het poortstuk kan weggenomen worden, waardoor men bij de neuten van het spil kan komen. Om het poortstuk aan te drukken, lopen twee stokken van daar naar de penbalk; deze heten poortstokken.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
poort  , paort , paorte , pöörtje , poort.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
poort , poorte , vrouwelijk , poorten , pöörtien , poort
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
poort , poort , poorde , [zelfstandig naamwoord] , 1 poort. Wat poorde is dat oet? (Stad) = aan welke kant van de Stad ligt dat dorp? Hai zel tou poort oet = hij zal de laan uit. Ik heb ‘t weghoald veur de poorten van de hèl, zie hèl. De 7 poorten waren: Ebben-, Bòttern-, Kroanen-, Droa-, Here-, Ooster- en Stainen Poorde; dan was er nog ‘t Klaain Poordien voor voetgangers bij ‘t Winschoterdiep. De Herepoort, Herepoorde staat nu in de tuin van ‘t Rijksmuseum te Amsterdam:; 2 door een viadukt overspannen deel van een weg; 3 aars, met het rijmpje: Hòl de kòp kòld En de vouten waarm, Smeer de daarm; De poort open, Din huif ie nait noa dòkter lopen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
poort , poortje , gangetje, smal steegje.
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
poort , poorte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , poortn , puertjen , poort
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
poort , port , vrouwelijk , poort.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
poort , poort , zelfstandig naamwoord , Ook: schertsend voor derrière, achterwerk.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
poort , paort , vrouwelijk , paorte , päörtje , poort.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
poort , pórt , poort; meervoud purtje.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
poort , poort , poorte , 0 , poorten , Ook poorte (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. poort, hek Ze hebt in heur groot heeg een poort, waor aj deur moet um bij heur hoes te kommen (Eex), Aj uut de tuun kommen, dan moej het poortie even dichtdoen tuinhek (Klv), (fig.) Hij giet de poorte uut wordt ontslagen (Dwi) 2. deel van de bijschuur, doorrit (Zuidoost-Drents zandgebied) Wij hebt een voor heui in de poort staon (Sle) *Deur de poort spel met verschillende varianten, dat niet overal onder die naam bekend is, maar wel als spel, bijv. Twei (starke) jonges gungen tegenaover mekaar staon mit de haanden in de locht schuin naor mekaar toe. De ofstaand tussen de jonges was zo groot, det er een jonge net tussendeur kun lopen. Dan gunk er een regel jonges tussen die beiden deur. De leste van de regel worde der of etrökken en kwaamp aachter ien van beide jonges te staon. Zodoende kregen beide jonges een ploegien. As de leste van de rij was ewest, gungen de beide ploegies trekken, wie het starkste was (Hgv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
poort , port , poort.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
poort , poorte , poort. An de Poorte kuieren ‘over de IJsselkade wandelen’ (de Poorte is de vroegere toegangspoort in de stadswal), IJ woont an de Poorte ‘hij woont aan de IJsselkade’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
poort , poorte , peurtien , poort.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
poort , poort , zelfstandig naamwoord , poorte , poortie, poorechie , hek ter afsluiting van het erf; poorechie, [meervoud] poorechies, poortje, hekje Doe je ‘t poorechie dicht, dat die rothond nied in d’n tuin ken komme?
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
poort , poert , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , poerte , puurtsje , poort , VB: De wëg van Groéselt nao Mesjtreech kaom oét aon de Dûitse poert.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
poort , èìjzere pôrt , ijzeren poort
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
poort , pôrt , poort
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
poort , portje , poortje.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
poort , poorte , zelfstandig naamwoord , peurtien , poort.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
poort , port , vrouwelijk , porte , pörtje , poort , De porte in Thoear zeen dèk sjoean greun gevèrfdj.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
poort , pórt , zelfstandig naamwoord , pórte , purtje , poort
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
poort , port , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , porte , pörtje , poort
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
poort , doe de poort open! , bepaald oud Dordts kinderspelletje; spelregels onbekend. De poort had betrekking op de Blauwpoort
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
poort , paort , paorte , pörtje , poort
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal