elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: plant

plant , plante , vrouwelijk , planten , plant.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
plant , planten , noemt men alle tuingewassen, die, nog jong zijnde, verplant (verpoot) worden, met name: mousplanten, boeskoolplanten, mangelwortelplanten, bijtwortelplanten, sloatplanten, augurkeplanten, kōmkōmmerplanten, praiplanten, knolseldrieplanten, andivieplanten. Zie ook: pootkool.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
plant , plaonte , vrouwelijk , plaonten , pleantien , plant
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
plant , plant , [zelfstandig naamwoord] , 1 de jonge boerenkool. Wie hebben ons planten al poot. ‘t Is plantengaiten ien n dundergoot (U.W.) = geheel overbodig werk. Behalve deze mousplanten spreekt men ook van ropknòlplanten, mangelplanten; 2 (Westerkwartier) plant. As n boom lidt lidt er nait: ‘t is mòr n plant en gain daier. In ‘t overige deel der provincie kent men dit woord plant niet; dan spreekt men van bomen, stroeken, vruchten. bloumen of roet.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
plant , plaante , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , plaantn , plàentjen , plant
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
plant , plant , vrouwelijk , plante , plènjtje , plant.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
plant , pläntie , plantje.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
plant , plant , plante, plaante, plaant , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook plante (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe), plaante (Zuidwest-Drenthe, Veenkoloniën), plaant (Kop van Drenthe) = plant Die plaante mut mar naor buten, die zit onder de luus (Ruw), Hie hef een mooie plant veur het raam (Zwe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
plant , plant , plant. verkl. plèntje.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
plant , plante , plaante , plant. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: plaante
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
plant , plante , plant.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
plant , plaante , zelfstandig naamwoord , de; plant, elk der kleinere gewassen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
plant , plaant , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , plaante , pléntsje , plant , VB: 'n Sjtokroes vên ich èin van de sjoenste plaante dy ich kên.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
plant , plâânt , plant.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
plant , plâântje , plantje.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
plant , plante , zelfstandig naamwoord , plant.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
plant , plèntje , plantje
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
plant , planjtj , zelfstandig naamwoord , planjtje , plenjtje , plant
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
plant , plântj , plânt , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , plânt(j)e , plêntje , eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); plant
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
plant , plaant , zelfstandig naamwoord , plèntje , plant; Cees Robben –  en vaaste plaant; Cees Robben –  wè zók en vaaste plaant kôope zólang de snijblómme nòg goeiekôop zèn; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLANT (Kemp. plaant) zelfstandig naamwoord m+v.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal